22703 |
sinterklaas |
sinterklaas:
sinterkloas (L312p Neerpelt)
|
6 december, Sint Nicolaas, Sinterklaas [tsinterkloaës]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
21444 |
sjacheraar |
sjachelaar:
ps. omgespeld volgens Frings. Het -tekentje heb ik letterlijk overgenomen.
⁄šaxəlēͅr (L312p Neerpelt)
|
sjacheraar: Iemand die zich aan minderwaardige handel bezondigt [sjatser, sjacheléér? enz.] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33587 |
sjalot |
sjarlot:
šərloͅ.tə (L312p Neerpelt)
|
sjalotten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
33550 |
sla, algemeen |
salade:
slōͅi (L312p Neerpelt)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17870 |
slaan |
houwen:
hoͅwən (L312p Neerpelt),
slaan:
bunt ɛn blaouw gəslāgə (L312p Neerpelt),
peirs en blauw geslagen (L312p Neerpelt),
pēͅrs eͅn bloͅw gəslagən (L312p Neerpelt),
pèrs en blau geslagen (L312p Neerpelt),
pɛirs ən blouw gəslagən (L312p Neerpelt),
pɛirs ɛn bloəw gəslagən (L312p Neerpelt),
sloͅən (L312p Neerpelt)
|
bont en blauw geslagen [RND] || slaan [ZND B2 (1940sq)] || ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)]
III-1-2
|
17744 |
slaap |
slaap:
sloͅp (L312p Neerpelt)
|
slaap [N 10b (1961)]
III-1-1
|
18596 |
slaapmuts |
slaapmuts:
slaopmuts (L312p Neerpelt)
|
slaapmuts [pietermöts [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33390 |
slaapplaats van de knecht bij het vee |
kamertje:
kɛ̄mǝrkǝ (L312p Neerpelt)
|
De ruimte in de paarde- of, zij het minder gebruikelijk, koestal waar de knecht slaapt. Een aantal benamingen betreffen meer het bed van de knecht dan de ruimte waar dat bed staat. Enkele benamingen verwijzen naar een hoger gelegen ruimte of naar de zolder boven de paarde- of koestal waar de knecht dan slaapt. [N 5A, 13b, 34e, en 59f; A 7, 32; R 3, 59; monogr.]
I-6
|
20303 |
slabbetje, spuugdoekje |
bavet:
bavet (L312p Neerpelt),
zeverlapje:
zieverlepke (L312p Neerpelt)
|
slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)]
III-2-2
|
25419 |
slachtbijl |
bijl:
bil (L312p Neerpelt),
kapbijl:
kabil (L312p Neerpelt),
kapmes:
kapmɛs (L312p Neerpelt)
|
Een bijl die gebruikt wordt voor het verwijderen van de runderhorens, runderkop, runderhoeven en runderpoten. Voor de mes-opgaven wat betreft het voorwerp waarmee men voornoemde handelingen verricht, zie men het lemma ''mes''. Zie afb. 9. [N 28, 43; N 28, 45; N 28, 47; N 28, 49; monogr.]
II-1
|