e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
te nat onrijp: onrī-jǝp (Neerpelt), slappe deeg: slapǝ dējǝx (Neerpelt) Gezegd van deeg. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor. [N 29, 29b; monogr.] || Het lemma valt uiteen in verschillende grammaticale categorieën. De eerste categorie benamingen is bijvoeglijk van aard. De tweede groep bestaat uit opgaven die een zelfstandigheid aanduiden en de derde groep bestaat uit werkwoorden. [N 29, 67; monogr.] II-1
te snel verwerkt er te vers aangegaan zijn: ǝr tǝ vors ǫǝngęgǫǝn zin (Neerpelt), niet stijf genoeg: ni stif gɛnux (Neerpelt) Het slachtvee moet, nadat het is gedood en uitgeslacht, een poos besterven. Pas als het vlees door en door koud is geworden kan het verwerkt worden. Doet men dit eerder, dan is de smaak van het vlees minder en bederft het veel sneller. Bovendien laat niet afgekoeld vlees zich veel moeilijker snijden dan koud vlees, dat immers steviger is. [N 28, 96; monogr.] II-1
te wijd te wijd: tǝ wī-jt (Neerpelt) Te ruim, gezegd van een kledingstuk of kledingstukonderdeel. [N 59, 130a; N 62, 26c; MW] II-7
teelballen, testes bollen: bø̜l (Neerpelt), kloten: klūǝtǝn (Neerpelt) [JG 1b; N 8, 36, 37a, 37b, 37c en 38] I-9
teellid schacht: sxaxt (Neerpelt) Penis of roede. [JG 1a, 1b; N 8, 36, 37a en 37b] I-9
teen teen: tiən (Neerpelt) teen [N 10b (1961)] III-1-1
teentreder teentreder: tiǝntrēǝr (Neerpelt) Paard met naar binnen gedraaide hoeven, waarvan het het voorste deel eerst op de grond zet, omdat een achterpees lam is; daardoor heeft het geen vlotte gang. [N 8, 84b] I-9
tegen de bal schoppen schoppen: schoͅppe (Neerpelt), sjotten: schotten (Neerpelt), sjotten (Neerpelt), sXòtən (Neerpelt), stampen: stampen (Neerpelt), wegsjotten: sportlui, in andere gevallen hetzelfde als in de opgave  wegsgotən (Neerpelt) Hoe heet iets met een voetbeweging verwijderen in het voetbalspel om de bal in een richting te jagen: de bal ... [ZND 42 (1943)] III-3-2
ten doop houden ten doop houden: ten doewep hauwen (Neerpelt) Het ten doop houden, het vasthouden van het kind tijdens de doop. [N 96D (1989)] III-3-3
ten offer gaan ten offer gaan: ten offer goan (Neerpelt) De offergang maken, ten offer gaan. [N 96B (1989)] III-3-3