25566 |
te nat |
onrijp:
onrī-jǝp (L312p Neerpelt),
slappe deeg:
slapǝ dējǝx (L312p Neerpelt)
|
Gezegd van deeg. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor. [N 29, 29b; monogr.] || Het lemma valt uiteen in verschillende grammaticale categorieën. De eerste categorie benamingen is bijvoeglijk van aard. De tweede groep bestaat uit opgaven die een zelfstandigheid aanduiden en de derde groep bestaat uit werkwoorden. [N 29, 67; monogr.]
II-1
|
25442 |
te snel verwerkt |
er te vers aangegaan zijn:
ǝr tǝ vors ǫǝngęgǫǝn zin (L312p Neerpelt),
niet stijf genoeg:
ni stif gɛnux (L312p Neerpelt)
|
Het slachtvee moet, nadat het is gedood en uitgeslacht, een poos besterven. Pas als het vlees door en door koud is geworden kan het verwerkt worden. Doet men dit eerder, dan is de smaak van het vlees minder en bederft het veel sneller. Bovendien laat niet afgekoeld vlees zich veel moeilijker snijden dan koud vlees, dat immers steviger is. [N 28, 96; monogr.]
II-1
|
29095 |
te wijd |
te wijd:
tǝ wī-jt (L312p Neerpelt)
|
Te ruim, gezegd van een kledingstuk of kledingstukonderdeel. [N 59, 130a; N 62, 26c; MW]
II-7
|
33793 |
teelballen, testes |
bollen:
bø̜l (L312p Neerpelt),
kloten:
klūǝtǝn (L312p Neerpelt)
|
[JG 1b; N 8, 36, 37a, 37b, 37c en 38]
I-9
|
33791 |
teellid |
schacht:
sxaxt (L312p Neerpelt)
|
Penis of roede. [JG 1a, 1b; N 8, 36, 37a en 37b]
I-9
|
17680 |
teen |
teen:
tiən (L312p Neerpelt)
|
teen [N 10b (1961)]
III-1-1
|
33835 |
teentreder |
teentreder:
tiǝntrēǝr (L312p Neerpelt)
|
Paard met naar binnen gedraaide hoeven, waarvan het het voorste deel eerst op de grond zet, omdat een achterpees lam is; daardoor heeft het geen vlotte gang. [N 8, 84b]
I-9
|
22429 |
tegen de bal schoppen |
schoppen:
schoͅppe (L312p Neerpelt),
sjotten:
schotten (L312p Neerpelt),
sjotten (L312p Neerpelt),
sXòtən (L312p Neerpelt),
stampen:
stampen (L312p Neerpelt),
wegsjotten:
sportlui, in andere gevallen hetzelfde als in de opgave
wegsgotən (L312p Neerpelt)
|
Hoe heet iets met een voetbeweging verwijderen in het voetbalspel om de bal in een richting te jagen: de bal ... [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|
24004 |
ten doop houden |
ten doop houden:
ten doewep hauwen (L312p Neerpelt)
|
Het ten doop houden, het vasthouden van het kind tijdens de doop. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23638 |
ten offer gaan |
ten offer gaan:
ten offer goan (L312p Neerpelt)
|
De offergang maken, ten offer gaan. [N 96B (1989)]
III-3-3
|