21452 |
uitnodigen |
uitnodigen:
oeëtnoeëdigen (L312p Neerpelt)
|
uitnodigen (voor begrafenis) [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
34187 |
uitpersen van de baarmoeder, prolapsus uteri |
de draagmoer laten zien:
(de koe) lø̜t dǝ draxmuǝr zīn (L312p Neerpelt)
|
Het uitzakken van de baarmoeder veroorzaakt door de naweeën of door het gewicht van de vruchtvliezen. In tegenstelling tot een prolapsus vaginae doet zich de prolapsus uteri altijd voor na een baring. [N 52, 4; A 48A, 8; N 3A, 97; N 52, 30a; monogr.]
I-11
|
21445 |
uitschelden |
uitschelden:
īmed oetschellen (L312p Neerpelt),
oetschellen (L312p Neerpelt),
uitschijten:
īmeͅd uitschīten (L312p Neerpelt),
plat
īmed oetschieten (L312p Neerpelt)
|
Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)]
III-3-1
|
32416 |
uitspannen |
uitspannen:
ū.tspanǝn (L312p Neerpelt)
|
Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.]
I-10
|
23660 |
uitstalling van het allerheiligste |
uitstelling van het sacrament (<lat.):
oewtstelling van t sacrameent (L312p Neerpelt)
|
Uitstalling, uitstelling van het Allerheiligste [oessjtellóng van t allerhillieg-ste?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34144 |
uitwerpselen van koeien |
schitten (mv):
sxętǝ (L312p Neerpelt)
|
[N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
21133 |
uitwijken |
afzetten:
āf˲zętǝn (L312p Neerpelt)
|
Als de weg smal is en er komt van de tegenovergestelde zijde een kar af, dan zullen beide voertuigen moeten uitwijken. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
25523 |
uitzeven van de zemelen |
uitwanden:
ūtwandǝn (L312p Neerpelt)
|
Het verwijderen van de fijngemaakte hulzen uit het meel. Een eventueel object "meel" is niet gedocumenteerd [N 29, 13b; monogr.; N 29, 15c add.]
II-1
|
24090 |
ursuline |
ursuline:
urselien (L312p Neerpelt)
|
Een Ursulin [Ursulien]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
22465 |
vaandel |
vaan:
in vaan (L312p Neerpelt),
vaan (L312p Neerpelt),
vlag:
in vlag (L312p Neerpelt)
|
Vaandel. [Willems (1885)] || Vlag. [Willems (1885)]
III-3-2
|