25543 |
bloem mengen |
bloem mengen:
blūm mɛŋǝn (L312p Neerpelt)
|
De verschillende soorten bloem die de bakker koopt, gaat hij mengen met het doel een zo goed mogelijk product te verkrijgen. Hij meleert de verschillende soorten bloem in bepaalde verhoudingen. Dit kan het beste gebeuren in de z.g.n. meleermachine. Men kan niet zo maar de verschillende bloemsoorten bij elkaar storten. Moet men met de hand mengen, dan is vereist de verschillende soorten eerst door elkaar te mengen. Stort men de bloem in de deegmachine , dan moet men deze enkele minuten laten draaien, waardoor men de soorten voldoende mengt (Schoep blz. 38)
II-1
|
25528 |
bloem van zeer harde, droge tarwekorrels |
tarwebloem:
tɛ̄rvǝblūm (L312p Neerpelt)
|
Over het algemeen kan men zeggen dat harde tarwe buitenlandse tarwe is en inlandse tarwe zachte (Schoep blz. 7). [N 29, 15a]
II-1
|
33611 |
bloementuin |
bloemenhof:
bloemenhoof (L312p Neerpelt),
tuin:
toen (L312p Neerpelt)
|
[Willems (1885)]bloemenhof [ZND 27 (1938)]
I-7
|
24649 |
bloemknop |
bot:
bot (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt),
knop:
knup (L312p Neerpelt)
|
bot, knop [ZND 34 (1940)] || knop [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
25540 |
bloemkuip |
bloemkuip:
blūmkūp (L312p Neerpelt)
|
De kuip waarin de bloem bewaard wordt. [N 29, 17]
II-1
|
19646 |
bloemperk |
bed:
beͅt (L312p Neerpelt)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
21510 |
blussen |
blussen:
blusschen (L312p Neerpelt),
blysə (L312p Neerpelt),
spuiten:
spuiten (L312p Neerpelt),
spyitən (L312p Neerpelt)
|
blussen [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
17882 |
blutsen |
butsen:
butsen (L312p Neerpelt)
|
De appels niet blutsen. [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
18143 |
bochel |
bult:
būlt (L312p Neerpelt),
bølt (L312p Neerpelt)
|
bochel (bult, hoge rug) [ZND B1 (1940sq)] || Hij heeft een bochel. [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
21300 |
boek |
boek:
boek (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt),
buk (L312p Neerpelt),
būk (L312p Neerpelt)
|
boek [ZND 21 (1936)], [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|