e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
violier flier: flier (Neerpelt), fliertje: flierkes (Neerpelt), violier: flier (Neerpelt), flir (Neerpelt), violiertje: flierkes (Neerpelt) Cheiranthus cheiri, Fr. Giroflée des murailles [ZND 15 (1930)] || Violier (Matthiola incana (L.) R.Br.). Sierplanten, meestal met langwerpige, gaafrandige bladeren; grijsachtig door de dichte beharing. De bloemen zijn verschillend gekleurd, maar niet geel, meestal paarsrood. Dik van blad en vaak met dubbele bloemen. Hau [ZND 15 (1930)] I-7, III-2-1
viool viool: in vioel (Neerpelt) Viool. [Willems (1885)] III-3-2
viooltje violetje: violetje (Neerpelt), viooltje: vioeltje (Neerpelt) Viola, Fr. violette [ZND 34 (1940)] I-7
vis, algemeen vis: vis (Neerpelt) vis [Willems (1885)] III-4-2
visaas sprok: spro.k (Neerpelt) wormpje, borstelig ~ dat als aas wordt gebruikt bij het vissen [sprot-, sprokaos] [N 26 (1964)] III-4-2
vishengel visgarde: vesg(tm)rt (Neerpelt), vischgèrd (Neerpelt), visgɛ.rt (Neerpelt), visgɛrt (Neerpelt) Een lange stok om mee te vissen. [ZND 23 (1937)] || Een lange stok om te vissen. [ZND B2 (1940sq)] III-3-2
vissen vissen: vissen (Neerpelt) Visschen. [Willems (1885)] III-3-2
vitsen vitselen: vetsǝlǝ (Neerpelt) Vlechtwerk vervaardigen voor de wanden van gebouwen met vakwerk. In L 318b werd dit werk verricht door de 'tuiner' ('tȳnǝr'). In een aantal plaatsen, bijvoorbeeld in Q 111, leverde ook de strodekker gevlochten wanden voor de huizenbouw. In Q 83 gebruikte men 'hondshout' ('hǫnshōt'), een makkelijk te klieven houtsoort, voor het vlechtwerk van lemen huizen. Zie ook het lemma 'Reephout'. [N 4A, 53g; N F, 56a; monogr.] II-9
vlaai vlaai: Syst. Frings  vlōͅi̯ (Neerpelt) Vla, bekend cirkelvormig gebak met vulling (vlaoj, flaaj, tabbeschaas?) [N 16 (1962)] III-2-3
vlaai met deegdeksel appelenvlaai: appelevloï (Neerpelt), appelvlaai: appelvloai (Neerpelt), dekselvlaai: Syst. Frings  dɛksəlvlōͅi̯ (Neerpelt) een dikke appeltaart met deksel [ZND 32 (1939)] || Vla met deksel van deeg (dekselvlaoj, slof, toeslaag?) [N 16 (1962)] III-2-3