e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

Gevonden: 4325
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bul waarmee men de ribben in stukken hakt gewoon slachtersmes: gewoon slachtersmes (Neerpelt) Met deze bijl kan ook een soort hakmes bedoeld worden. [N 28, 105] II-1
bundel groenten bussel: bysəl (Neerpelt) samengebonden groente [ZND 22 (1936)] III-2-3
burgemeester burgemeester: burgemister (Neerpelt), bøͅrgəmīstər (Neerpelt), bøͅrgəmɛstər (Neerpelt) burgemeester [ZND 44 (1946)] III-3-1
buskruit hagel: hagəl (Neerpelt), kogels: *lm. kogel (DC47,002b)  kogəls (Neerpelt), poeder: puər (Neerpelt) buskruit [ZND 22 (1936)] III-3-1
bussel geharkte aren handvol: ha.mpǝl (Neerpelt), hoop: huǝp (Neerpelt) De bussel aren die door het naharken of nascharren wordt bijeengebracht. Doorgaans wordt deze bussel gebonden met een band, maar in het noordelijke Truierlands wordt opgemerkt dat een dergelijke bussel los op de kar of in de stuik werd bijgestoken. Vergelijk ook de lemma''s ''bussel kort stro'' (6.1.29) en ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4). [N 15, 38d; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
bussel kort stro krombussel: krǫmbøsǝl (Neerpelt) Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28] I-4
bussel uitgedorst stro bussel: bysǝl (Neerpelt), schoof: sxuǝf (Neerpelt  [(mv sxyǝf)]  ) Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat] I-4
bustehouder soutien (fr.): soetjin (Neerpelt) bustehouder, steunlijfje voor de boezem [N 25 (1964)] III-1-3
buurman buurman: byrman (Neerpelt, ... ), gebuur: de is van mijne nonkel, van mij moeder, van de gebuur (Neerpelt), gebuur (Neerpelt, ... ), gəbyr (Neerpelt), gəbyər (Neerpelt), hət es van mənonk, van mə mudər, van mənə gəbyər (Neerpelt), ənə gəbyr (Neerpelt) buurman [ZND 22 (1936)], [ZND 44 (1946)] || een buurman [ZND B1 (1940sq)] || Het is van mn oom, van mn moeder, van buurman [ZND 44 (1946)] III-3-1
buurmeisjes van een gestorven kind kindsheid: kindsheid (Neerpelt) De buurmeisjes van een gestorven kind [Lievevrouwemeisjes]. [N 96D (1989)] III-3-3