25462 |
bul waarmee men de ribben in stukken hakt |
gewoon slachtersmes:
gewoon slachtersmes (L312p Neerpelt)
|
Met deze bijl kan ook een soort hakmes bedoeld worden. [N 28, 105]
II-1
|
21118 |
bundel groenten |
bussel:
bysəl (L312p Neerpelt)
|
samengebonden groente [ZND 22 (1936)]
III-2-3
|
21507 |
burgemeester |
burgemeester:
burgemister (L312p Neerpelt),
bøͅrgəmīstər (L312p Neerpelt),
bøͅrgəmɛstər (L312p Neerpelt)
|
burgemeester [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
21303 |
buskruit |
hagel:
hagəl (L312p Neerpelt),
kogels:
*lm. kogel (DC47,002b)
kogəls (L312p Neerpelt),
poeder:
puər (L312p Neerpelt)
|
buskruit [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
33099 |
bussel geharkte aren |
handvol:
ha.mpǝl (L312p Neerpelt),
hoop:
huǝp (L312p Neerpelt)
|
De bussel aren die door het naharken of nascharren wordt bijeengebracht. Doorgaans wordt deze bussel gebonden met een band, maar in het noordelijke Truierlands wordt opgemerkt dat een dergelijke bussel los op de kar of in de stuik werd bijgestoken. Vergelijk ook de lemma''s ''bussel kort stro'' (6.1.29) en ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4). [N 15, 38d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33131 |
bussel kort stro |
krombussel:
krǫmbøsǝl (L312p Neerpelt)
|
Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28]
I-4
|
33129 |
bussel uitgedorst stro |
bussel:
bysǝl (L312p Neerpelt),
schoof:
sxuǝf (L312p Neerpelt
[(mv sxyǝf)]
)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
18586 |
bustehouder |
soutien (fr.):
soetjin (L312p Neerpelt)
|
bustehouder, steunlijfje voor de boezem [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20223 |
buurman |
buurman:
byrman (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt),
gebuur:
de is van mijne nonkel, van mij moeder, van de gebuur (L312p Neerpelt),
gebuur (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt,
L312p Neerpelt),
gəbyr (L312p Neerpelt),
gəbyər (L312p Neerpelt),
hət es van mənonk, van mə mudər, van mənə gəbyər (L312p Neerpelt),
ənə gəbyr (L312p Neerpelt)
|
buurman [ZND 22 (1936)], [ZND 44 (1946)] || een buurman [ZND B1 (1940sq)] || Het is van mn oom, van mn moeder, van buurman [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
24063 |
buurmeisjes van een gestorven kind |
kindsheid:
kindsheid (L312p Neerpelt)
|
De buurmeisjes van een gestorven kind [Lievevrouwemeisjes]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|