25396 |
de huid doorsnijden |
schurpen:
sxørǝpǝn (L312p Neerpelt),
slippen:
slepǝ (L312p Neerpelt)
|
De eerste snede in de huid maken als begin van het villen. [N 28, 40; monogr.]
II-1
|
25401 |
de huid oprollen |
oprollen:
ǫprolǝn (L312p Neerpelt),
toegooien:
tǭwgwǫjǝ (L312p Neerpelt)
|
Na het afhuiden wordt de runderhuid opgerold of opgevouwen. Van tevoren vouwt men de huid van de poten en de kop naar binnen. Soms zout men de huid om bederf te voorkomen. [N 28, 55]
II-1
|
23594 |
de kaarsen aansteken |
aansteken:
kēͅrsən ānstēͅkə (L312p Neerpelt)
|
De kaarsen aansteken [aanstèèke, aanstaoke?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23599 |
de kaarsen doven |
uitdoen:
oewtdoewen (L312p Neerpelt)
|
De kaarsen doven, uitmaken, uitdoen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23697 |
de kerkgang maken |
de kerkgang doen:
kerrikgaank doewn (L312p Neerpelt)
|
De kerkgang doen/maken. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23698 |
de kerkgang uitzegenen |
relikwie rusten en wat geven:
rillekwie russen en wa geeve (L312p Neerpelt)
|
Het "uitzegenen"bij gelegenheid van de kerkgang [oeszeëne?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23687 |
de kruisweg bidden |
de kruisweg doen:
de kruusweeg doewn (L312p Neerpelt)
|
De kruisweg bidden (in de vastentijd, op Goede Vrijdag, na n begrafenis) [de kruutswèèg bèèje, de statioeëne beëne?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
32732 |
de laatste voor ploegen |
(de voor) afslepen:
afslęi̯pǝ (L312p Neerpelt)
|
De laatste voor van het grote middendeel van een akker die men ploegde, kan op twee manieren worden afgewerkt. Als men een greppel wil laten ontstaan in verband met de waterafvoer (op lage gronden), dan ploegt men de laatste voor iets dieper dan de overige. Wil men daarentegen geen greppel overhouden, dan ploegt men de laatste voor ondiep uit en sleept men ze vervolgens dicht. De termen die in dit lemma onder A. zijn vermeld, werden opgegeven n.a.v. de vraag naar "de diepe middenvoor afwerken". Sommige ervan lijken ook bruikbaar voor het ploegen van de laatste voor in het algemeen. De onder B. opgenomen termen betreffen het ploegen van de laatste voor aan de zijkant(en). [N 11, 62; N 11A, 119e + 121e; div.; monogr.]
I-1
|
34230 |
de melk inhouden |
ophouden:
ǫphāǝwǝ (L312p Neerpelt)
|
Tijdens het melken plotseling geen melk meer geven, gezegd van de koe. [N 3A, 69; monogr.]
I-11
|
34231 |
de melk laten lopen |
(de melk) laten lopen:
løtǝ lūǝpǝ (L312p Neerpelt),
lǭtǝ luǝpǝn (L312p Neerpelt)
|
De melk uit de spenen laten vloeien. [N 3A, 70]
I-11
|