e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

Gevonden: 4325

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
achterklauw achterklauw: axtǝrklaw (Neerpelt) Achterste deel van de hoef. [N 3A, 119c] I-11
achterknie achterknie: ā.xtǝrknęi̯ (Neerpelt), hak: hak (Neerpelt), spronggewricht: sprōŋk˲gǝvrext (Neerpelt) Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12] I-9
achterploeg gangwerk: ga.ŋkwɛ.rǝk (Neerpelt) Het achterste deel van een rad- of karploeg, dat de ploegboom, het ploeglichaam en de staart omvat. [N 11, 31.II.1; N 11A, 100b] I-1
achterste keerstrook achtervoordel: axtǝr[voordel] (Neerpelt) De wendakker die het verst van de akkeringang, van de weg of van huis verwijderd ligt. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma keerstrook ca. [N 11, 51b; N 11A, b; A 33, 5] I-1
achteruit achter: ɛ.xtǝr (Neerpelt), hup-terug: hȳp trøx (Neerpelt), terug-hup: trøx øp (Neerpelt), terug-op: trøx˱ ǫp (Neerpelt), terug-uit: trøx˱ ū.t (Neerpelt) Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.] I-10
achteruitgaan achteruitgaan: hij git achteroet (Neerpelt) achteruitgaan, wijken, deinzen [ZND 33 (1940)] III-1-2
achteruittrappen slaan: slǭǝn (Neerpelt) Met één of beide achterpoten achterwaarts trappen. [JG 1a; N 8, 70a en 72] I-9
achterwand achterste schut: ɛxtǝrstǝ sxøt (Neerpelt), hoofdbred: hyǝt˱brēt (Neerpelt) De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enqu√™te opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.] I-13
achterwerk kont: kont (Neerpelt, ... ) bil (niet de dij, maar het achterdeel) [N 10b (1961)] || deel van het lichaam waar de bovenbenen tezamen komen [mik, fliermik] [N 10 (1961)] III-1-1
acoliet voordienaar: veurdiener (Neerpelt) Een acoliet, een oudere misdienaar. [N 96B (1989)] III-3-3