e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q117p plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sjalot sjarlot: WBD/WLD  sjàrlòt (Nieuwenhagen), un: WBD/WLD  ŭn (Nieuwenhagen) Een sjalot, een soort van kleine ui (sjalot, sjarlot, schaloeneke). [N 82 (1981)] I-7
sjees sjees (<fr.): Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!  sjees (Nieuwenhagen) een licht, hoog tweewielig rijtuig met een kap [sjees] [N 90 (1982)] III-3-1
sjees -&gt; tilbury (wld i.13) tilbury (eng.): Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!  tĭlbəriĕ (Nieuwenhagen) een licht, hoog tweewielig rijtuig met een kap [sjees] [N 90 (1982)] III-3-1
sjerp sjerp: sjerp (Nieuwenhagen) sjerp, brede sierband met strik, gedragen om het middel of over een schouder [N 23 (1964)] III-1-3
sjoelen sjoelbakken: sjulbakə (Nieuwenhagen), sjoelen: sjulə (Nieuwenhagen) Het spel waarbij gebruik gemaakt wordt van een lange bak, aan het ene eind open en met aan het andere eind vakjes waarin schijven schuivend geworpen moeten worden [sjoelbakken, sjoelen, bakken]. [N 88 (1982)] III-3-2
slaan houwen: houwə (Nieuwenhagen, ... ), slaan: boŋg ɛn bla.uw Xəsjlāgə (Nieuwenhagen), schloan dich um ding oore (Nieuwenhagen), sjlaon dich um de oeëre (Nieuwenhagen), šloa (Nieuwenhagen, ... ) bont en blauw geslagen [RND] || ik sla je (met de potlepel) om je oren [DC 03 (1934)] || slaan [DC 02 (1932)] III-1-2
slaap slaap: sjlaoëp (Nieuwenhagen) Slaap: de behoefte aan volkomen rust van de zintuigen en het bewust zijn (slaap, vaak). [N 84 (1981)] III-1-2
slaapmuts slaapmuts: sloapmutsj (Nieuwenhagen) slaapmuts [pietermöts [N 25 (1964)] III-1-3
slabbetje, spuugdoekje zeverlapje: zeverlepke (Nieuwenhagen) slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)] III-2-2
slag klats: klàtsj (Nieuwenhagen), knal: knāl (Nieuwenhagen), mep: mèp (Nieuwenhagen), slag: sjlāāg (Nieuwenhagen), veeg: vééëg (Nieuwenhagen), wats: wàtsj (Nieuwenhagen) Slag, klap: een slaande beweging met het doel om te treffen (gleer, smijt, klets, wiks, batter, bats, veeg, ketter, maai). [N 84 (1981)] III-1-2