e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q117p plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
strekijzer strekijzer: štrękīzǝr (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Domaniale]) IJzer voorzien van haak en klem om metalen ondersteuningen in een mijngang tegen verschuiven te verankeren. [N 95, 365; N 95, 416; monogr.] II-5
streng hel: hèl (Nieuwenhagen), strak: sjtràk (Nieuwenhagen), streng: sjtrēng (Nieuwenhagen) niet toegevend, weinig vrijheid veroorlovend, stipt oordelend volgens wet of voorschrift [strak, streng, hard] [N 85 (1981)] III-1-4
strijkbord, riester blad: blat (Nieuwenhagen), riester: rēstǝr (Nieuwenhagen) Het strijkbord, riester of rooster is het op de ploegschaar volgend ijzeren (vroeger houten) blad, dat de grond die door kouter en schaar is losgesneden, omkeert en in de vorige voor schuift. Men zie ook de toelichting bij het lemma ploegschaar. [A 26, 6; Lu 4, 6; JG 1a + 1b; N 11, 31.I.a; N 11A, 85d + 87b + 88b + 89c; monogr.] I-1
strikbeitel strikbeitel: štrek˱bētǝl (Nieuwenhagen) Metalen werktuig waarmee strikkoord in de sokken van buizen wordt vastgeslagen. Zie ook het lemma ɛpakkingɛ en afb. 250.' [N 64, 68a; N 33, 120] II-11
stro struu: stryǝ (Nieuwenhagen) Halmen van gedorst koren. De algemene benaming. Zie ook de toelichting bij paragraaf 6.4. [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 83] I-4
stroef lastig: lèstig (Nieuwenhagen), star: sjtàrr (Nieuwenhagen), zuur: zōēër (Nieuwenhagen) niet gemakkelijk in de omgang, stroef [stoer, stuurs, zuur, strak, straf] [N 87 (1981)] III-3-1
stronk, boomstronk vot: vot (Nieuwenhagen) Wat blijft staan, de stomp met wortels, als een boom omgehakt is. [N 27, 8a; R 3, 2; Wi 11; L 7, 59; L B2, 343; Vld.; monogr.] I-8
stronk, stengel van koolplanten koolstorkel: WBD/WLD  kōēëlsjtòrkəl (Nieuwenhagen), stronk: WBD/WLD  sjtrònk (Nieuwenhagen) Het onderste en binnenste harde gedeelte van een koolplant waaruit de bladeren spruiten (stronk, stam). [N 82 (1981)] I-7
strontje karrenspoor: karespoar (Nieuwenhagen), wel: wVl (Nieuwenhagen) een zweertje op het ooglid? [DC 60 (1985)] III-1-2
strontvlieg strontsvlieg: sjtrŏnksvlēēg (Nieuwenhagen) strontvlieg: Kent u in uw dialect een woord om een soort van okergele vlieg aan te duiden die op uitwerpselen zit? [N100 (1997)] III-4-2