e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q117p plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vanzelfsprekend vanzelf: dát sjprik vázélf (Nieuwenhagen), zeker: zīēëkər (Nieuwenhagen) vanzelfsprekend, natuurlijk [ralik] [N 85 (1981)] III-1-4
varken kuus: kyš (Nieuwenhagen), varken: vęrkǝ (Nieuwenhagen), vɛrkǝ (Nieuwenhagen) Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s] I-12
varken (bijzondere namen) kuus: kyš (Nieuwenhagen) In de Nijmeegse vragenlijst 19 vraag 2 werd gevraagd: "Kent uw dialect bijzondere namen voor varken?" In het lemma ''varken'' (1.1.1) zijn de algemene benamingen voor het varken ondergebracht; in dit lemma de bijzondere. Er is overlapping in de naamgeving. [N 19, 2; monogr.; Vld] I-12
varken met hangende oren landvarken: lantvɛrǝkǝ (Nieuwenhagen) Varken van het ras dat hangende oren heeft. [N 76, 1a] I-12
varken van acht tot twaalf weken scheuteling: šȳtǝleŋ (Nieuwenhagen), šȳǝtǝleŋ (Nieuwenhagen) De benamingen duiden doorgaans op een big van acht tot twaalf weken. Het gewicht van dit varken varieert van ongeveer 30 kg tot ongeveer 50 kg. [N 19, 4a; N 76, 3c; N C, 9c; JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49b; L 37, 49e; L 3, 2b; L 1a-m; A 4, 4b; Gwn; monogr.; N C, add.; N 19, Q 111 add.] I-12
varken van drie tot vijf maanden broeiling: brøi̯leŋ (Nieuwenhagen), brø̄leŋ (Nieuwenhagen) Een halfvet varken van 50 tot 80 kg. Volgens het WNT (III, 1 p. 1460) is een broeiling een "speenvarken", eigenlijk een "varken geschikt om te broeien". Het gaat hier dus om een varken dat zo goed als slachtklaar is. [N 76, 3d; JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 19, 8; L 37, 49f; N 19, 4a; A 4, 4b; monogr.; N 19, Q 111 add.] I-12
varkens fokken fokken: fǫkǝ (Nieuwenhagen), tuchten: tsøxtǝ (Nieuwenhagen) Zich toeleggen op de teelt van varkens. [N 76, 37b; monogr.] I-12
varkens houden houden: høi̯ǝ (Nieuwenhagen), varken(s) houden: vē̜ǝrkǝs hōtǝ (Nieuwenhagen) Het houden van varkens, in het algemeen gezegd. [N 76, 37a] I-12
varkens mesten vetmasten: vɛtmastǝ (Nieuwenhagen), vetmesten: vɛtmɛstǝ (Nieuwenhagen) Het vetmesten van varkens totdat ze geschikt zijn voor export of slacht. [N 76, 37c; JG 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
varkensstal, varkenshok varkensstal: vɛrkǝs[stal] (Nieuwenhagen) De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.] I-6