e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q117p plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
varkenstrog trog: trǭx (Nieuwenhagen) De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d] I-6
varkenswei varkenswei: vē̜ ̞.rkǝs˱wei̯ (Nieuwenhagen) De met een houten schutting of prikkeldraad omheinde ruimte in de open lucht waar de varkens lopen. Vaak wordt de boomgaard als varkenswei gebruikt. [N 5A, 61a; N 76, 41a; A 10, 9e] I-6
vast derf: derf (Nieuwenhagen), derref (Nieuwenhagen), kluit: klūūt (Nieuwenhagen) doorbakken; Hoe noemt U: Zwaar gebakken, gezegd van brood (derf, klut, klei, knoef, kluit) [N 80 (1980)] III-2-3
vast varkensvoer vast voer: vas vōr (Nieuwenhagen) [N 76, 39; monogr.] I-12
vaste boord kraag: kraag (Nieuwenhagen) kraag, vaste halsboord van een overhemd [N 23 (1964)] III-1-3
vaste misgezangen vast gezang: vaste gezànk (Nieuwenhagen) De vaste misgezangen [Kyrie, Gloria, Credo, Sanctus, Agnus Dei]. [N 96B (1989)] III-3-3
vaste uitwerpselen schaapskeutelen: sxǭpskøtǝlǝ (Nieuwenhagen), schaapskrenten: sxǭpskrentǝ (Nieuwenhagen) In de vragen L 20, 22f en A 4, 22f werd ook gevraagd naar het gebruik van schapenmest. Uit de antwoorden blijkt dat schapenmest kon dienen als bemesting in het algemeen en als weiland- en bloembemesting. Ook vermengde men schapenmest met stalmest. Schapenmest werd wel eens gebruikt om stokbomen in te planten. [N 77, 122; L 20, 22f; A 4, 22f; A9, 24c] I-12
vasten karen: kaare (Nieuwenhagen), vasten: vaste (Nieuwenhagen) Het zich geheel of gedeeltelijk onthouden van eten; in het bijzonder: slechts eenmaal per dag een volle maaltijd gebruiken, vasten [vaste, va.ste]. [N 96D (1989)] III-3-3
vastenavond vastelavond: Vasteloavend (Nieuwenhagen), vasteloavent (Nieuwenhagen), vastenavond: vastənoavent (Nieuwenhagen), vastənoͅ.vənt (Nieuwenhagen) De zondag vóór Aswoensdag, vastenavond [vasteloaëved]. [N 96C (1989)] || vastenavond [RND] III-3-2
vastendag vastendag: inne vastedaag (Nieuwenhagen), vastedāāg (Nieuwenhagen) Een vastendag [vassendag, vasseldag]. [N 96D (1989)] III-3-3