e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q117p plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vroedvrouw hebamme (du.): cf. Roukens s.v. "Hebamme", p. 316-323; cf. VD D-N s.v. "Hebamme  hefvam (Nieuwenhagen), wijsvrouw: wīēsvrouw (Nieuwenhagen) hoe heet de baker of vroedvrouw? [DC 05 (1937)] III-2-2
vroegmis eerste mis: də i.sjtə mês (Nieuwenhagen), vroegmis: de vreugmès (Nieuwenhagen), de vrummès (Nieuwenhagen), vreugmèès (Nieuwenhagen), vrø.gmɛs (Nieuwenhagen) De vroegmis [vreugmès, vreumes, vroemes?]. [N 96B (1989)] || vroegmis [RND] III-3-3
vrolijk vroo: vrōēë (Nieuwenhagen) een opgeruimde, lichte, blijde stemming hebbend [vrolijk, herpsat, leutig] [N 85 (1981)] III-1-4
vrouw vrouw: vro.uw (Nieuwenhagen), vroͅuw (Nieuwenhagen) vrouw [RND], [RND] III-3-1
vrouw, vrouwspersoon gruis: Bargoens; cf. idem 003b; cf. WNT s.v. "gruis (I)"en s.v. "gruis (III)"(morsig, vuil; zie ook s.v. "gruizig")  gruus (Nieuwenhagen), vrouw: vrouw (Nieuwenhagen), wijf: wief (Nieuwenhagen) vrouw; (bestaat er een afzonderlijk woord voor vrouw in de beteekenis van echtgenoote?) [DC 05 (1937)] III-2-2
vrouwelijk geslachtsdeel kut: Gemeen.  kut (Nieuwenhagen), mus: Schertsend.  musch (Nieuwenhagen), pruim: Schertsend.  proem (Nieuwenhagen), van onder: Gewoon; van onder.  van oonge (Nieuwenhagen) [N 10c (1961)] III-1-1
vrouwelijk jong van de geit geitje: getjǝ (Nieuwenhagen) [N 19, 71c; N 19, 71a; N 77, 77; N 77, 75; Vld.; A 9, 21; N C, Q 111 add.] I-12
vrouwelijk kalf vaars: vēš (Nieuwenhagen) [N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.] I-11
vrouwelijk kuiken pul: pøl (Nieuwenhagen), pulletje: pølkǝ (Nieuwenhagen) [N 19, 41a; monogr.] I-12
vrouwelijk lam germpje: germkǝ (Nieuwenhagen) [L 34, 34; L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; R 3, 36; N 70, 3; N 19, Q 111 add.; AGV m 3; monogr.] I-12