e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q117p plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wip wip: wep (Nieuwenhagen) Het speeltuig bestaande uit een in evenwicht liggende balk of plank; op de uiteinden ervan nemen personen plaats die samen, door zich beurtelings tegen de grond af te zetten, het toestel op en neer doen gaan [kwikkwak, pontewaag, wiegelewouter, wip]. [N 88 (1982)] III-3-2
wipneus wipneus: wipnaas (Nieuwenhagen) neus: wipneus [schortneus, boel, boelneus] [N 10 (1961)] III-1-1
wippen wippen: wepə (Nieuwenhagen) Op, met een wip spelen [kwikkwakken, kweken, kwinkkwaken, kwikkelen, wiegschalen, wippen, kiegelen]. [N 88 (1982)] III-3-2
wisselen omruilen: ŭmrūūlə (Nieuwenhagen), omzetten: ŭmzèttə (Nieuwenhagen), wisselen: wéssələ (Nieuwenhagen) onderling veranderen; het een voor het andere nemen of geven (bijv. voor plaats) [wisselen, omzetten] [N 91 (1982)] III-4-4
wisselende misgezangen wisselgezang: wèsselgezànk (Nieuwenhagen) De wisselende misgezangen [Introïtus, Graduale, Tractus, Alleluia, Sequentia, Offertorium, Communio]. [N 96B (1989)] III-3-3
wisselvallig weer bronken: broonkə (Nieuwenhagen), kwakkelen: kwakkələ (Nieuwenhagen), kwakkellucht: kwakkəllóf (Nieuwenhagen), kwakkəllóg (Nieuwenhagen), regenlucht: réénlóf (Nieuwenhagen), réénlóg (Nieuwenhagen), t weer staat te luimen]: ⁄t weer wit nit wat ⁄t wilt (Nieuwenhagen) lucht die regenachtig weer betekent [treuzellucht] [N 81 (1980)] || lucht die wisselvallig weer betekent [kwaklucht, knoeilucht] [N 81 (1980)] || niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)] || nu eens regenen, dan weer helder zijn, gezegd van het weer [N 81 (1980)] III-4-4
witte donderdag groene dondersdag: grēūnə dónnesjtig (Nieuwenhagen), witte dondersdag: Witte Dónnesjtig (Nieuwenhagen), wittə dónnəsjtig (Nieuwenhagen) De donderdag in de week vóór Pasen, Witte Donderdag [jreune dónnesjtiech]. [N 96C (1989)] III-3-3
witte kaas, wrongel fluitekaas: fleutekiës (Nieuwenhagen), hangop: hāāng op (Nieuwenhagen) hangop; Hoe noemt U: Een koud melkgerecht van karnemelk die men in een zak of in een doek opgehangen, heeft laten uitdruipen en vervolgens met melk en suiker aangemengd, opdient (hangop, hangebast) [N 80 (1980)] || Smeerbare witte kaas of wrongel (fluitert, fluiterskaas?) [N 16 (1962)] III-2-3
witte kwikstaart akkerstaartje: akkersjtetske (Nieuwenhagen), kwikstaartje: kwiksjteske (Nieuwenhagen) kwikstaart [N P (1966)] || kwikstaart, wit (18 zwart-wit-grijs; met lang wiebelstaartje; zeer algemeen; veel bij boerderijen en op wegen; roep [tijd-dik] [N 09 (1961)] III-4-1
wittebrood weg: wek (Nieuwenhagen) Kent uw dialect het woord weg of wig = een wittebrood. A.u.b. ook de dialectvorm van uw plaats opgeven en eventueel de betekenis toelichten. [N 16 (1962)] III-2-3