e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
honger hebben belust zijn: belös(t) zie: (Nieuwenhagen), de gierhonger hebben: dn gier hoonger haan (Nieuwenhagen), fanes haan: fanes ha (Nieuwenhagen), honger haan: honger han (Nieuwenhagen), hoonger haan (Nieuwenhagen) honger hebben [schrok hebbe] [N 10 (1961)] || hongerig [greeg] [N 10 (1961)], [N 10 (1961)] || trek; Hoe noemt U: Zin in eten (trek, appertijt, appetijt, goesting, kop) [N 80 (1980)] III-2-3
hongerig uitgehongerd: oetgeheungerd (Nieuwenhagen) hongerig [greeg] [N 10 (1961)] III-2-3
honingdrank honingsbier: huǝneŋsbēr (Nieuwenhagen) Na de verwijdering van de honing uit de raten houdt men ruwe was over die gezuiverd wordt met water. De gegiste honing- en wateroplossing wordt dan mee of mede, honingdrank genoemd. [N 63, 120a; R 3, 45; Ge 37, 148; JG 2b-5, add.; monogr.] II-6
hoofd kop: kòp (Nieuwenhagen, ... ) hoofd [DC 01 (1931)] III-1-1
hoofd (spotnamen) bolles: bulles (Nieuwenhagen), bùlləs (Nieuwenhagen), dikke bolles: dikke bulles (Nieuwenhagen), knikker: klein en rond  knikker (Nieuwenhagen), knots: knuts (Nieuwenhagen), knùtš (Nieuwenhagen), dik  knutsj (Nieuwenhagen), ster: e wilt ziene stier nit beuge  stier (Nieuwenhagen) [N 10 (1961)]hoofd [DC 01 (1931)] III-1-1
hoofdaltaar hoofdaltaar: dr hōōfaltāār (Nieuwenhagen), t hoof-altoar (Nieuwenhagen) Het voornaamste altaar, midden in het priesterkoor [hoogaltaar, hoofdaltaar, hoopaltooër?]. [N 96A (1989)] III-3-3
hoofddoek plag: plak (Nieuwenhagen), plaggetje: pləkske (Nieuwenhagen) hoofddoek dichtgeknoopt onder de kin [plak, pleksek, kopdeuksek, zielewermer] [N 23 (1964)] III-1-3
hoofdluis bijter: bieter (Nieuwenhagen), kopluis: koploes (Nieuwenhagen), luis: loes (Nieuwenhagen, ... ), luus (Nieuwenhagen), lúús (Nieuwenhagen) hoofdluis [N 26 (1964)] || luis (znw enk) [N 26 (1964)] || luis (znw mv) [N 26 (1964)] III-4-2
hoofdplaat strijkplaat: štrī.kplā.t (Nieuwenhagen), voorplaat: vūǝrplāt (Nieuwenhagen) De hoofd- of zijplaat, ook wel tegenzool of grondweerplaat genoemd, is een terzijde van de ploegzool aangebrachte ijzeren plaat, die niet alleen als versterking van de ploegzool dient, maar ook en vooral de wand van de voor moet glad strijken om te verhinderen dat deze afbrokkelt en er aarde in de ruimte van het ploeglichaam valt. Soms stond deze plaat van boven in verbinding met de ploegboom. Sommige van de onderstaande termen worden ook in het lemma PLOEGBOOMBESLAG aangetroffen. Ze lijken vooral op de versterking van de poegzool te wijzen. I-1
hoofdstel hoofdsel: høtšǝl (Nieuwenhagen) Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.] I-10