34314 |
jong varken |
bag:
bak (Q117p Nieuwenhagen),
baggen (mv.):
baqǝ (Q117p Nieuwenhagen),
bagje:
bɛkskǝ (Q117p Nieuwenhagen),
kudje:
kytjǝ (Q117p Nieuwenhagen),
varkentje:
vɛrǝkškǝ (Q117p Nieuwenhagen)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|
34551 |
jonge gans |
gansje:
gø̜skǝ (Q117p Nieuwenhagen)
|
De benamingen in dit lemma duiden in het algemeen op een jonge gans. In vraag A 6, 5c werd gevraagd naar de dialectbenamingen voor "pasgeboren ganzen". De antwoorden zijn ook in dit lemma opgenomen. Hierdoor komen er onder andere (-)kuiken-opgaven voor. [L 34, 15; JG 1a; A 6, 5c; A 2, 42; monogr.]
I-12
|
34448 |
jonge geit |
geitje:
getjǝ (Q117p Nieuwenhagen)
|
[N 19, 71a; N 77, 75; A 9, 21; JG 1a; monogr.]
I-12
|
19649 |
jonge kat |
katsje:
kètskə (Q117p Nieuwenhagen),
miempje:
mīēmkə (Q117p Nieuwenhagen)
|
Hoe noemt u een jong katje? (jongske, katje) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
34481 |
jonge kip |
poel:
pǫl (Q117p Nieuwenhagen),
pul:
pøl (Q117p Nieuwenhagen)
|
Bedoeld wordt de jonge kip die bijna aan de leg is of net legt. [N 19, 40d; R 14, 23b; R 3, 39; A6, 1b; JG 1a, 1b; L 1a-m; Gwn; Vld.; S 27, add.; monogr.]
I-12
|
23569 |
jonge koorzanger |
zangerknaap:
zèngerknāāp (Q117p Nieuwenhagen),
zangertje:
e zengerke (Q117p Nieuwenhagen)
|
Een jeugdige koorzanger, zangertje, koraaltje. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20314 |
jonge vrouw |
jonkvrouwtje:
jònkvröwkə (Q117p Nieuwenhagen),
Zo wordt het ook genoemd/geschreven!
jònkvröjkə (Q117p Nieuwenhagen),
wijfje:
wĭĕfkə (Q117p Nieuwenhagen)
|
jonge vrouw [kuie, koje, keuje] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20159 |
jongen |
jong:
joong (Q117p Nieuwenhagen)
|
jongen [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20365 |
jongen met wie een meisje verkering heeft |
jong:
jong (Q117p Nieuwenhagen),
jòng (Q117p Nieuwenhagen),
knul:
knul (Q117p Nieuwenhagen),
mens:
miensj (Q117p Nieuwenhagen),
vrijer:
vrijjər (Q117p Nieuwenhagen),
vrîejer (Q117p Nieuwenhagen)
|
de jongen met wie men verkering heeft [caprice, flip, vrijer] [N 87 (1981)] || Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft? (Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20380 |
jongen met wie men verloofd is |
bruidegom:
brōēdəjom (Q117p Nieuwenhagen),
jong:
jong (Q117p Nieuwenhagen),
mens:
miensj (Q117p Nieuwenhagen),
verloofde:
vərloofdə (Q117p Nieuwenhagen),
vrijer:
vrîejer (Q117p Nieuwenhagen)
|
Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is? (Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft?) [DC 05 (1937)] || verloofde [mannelijk] [caresseur] [N 87 (1981)]
III-2-2
|