20531 |
klonteren |
aankoken:
āākaoke (Q117p Nieuwenhagen),
klonteren:
klontere (Q117p Nieuwenhagen),
tot knoden koken:
tot knèùë kaoke (Q117p Nieuwenhagen)
|
klonteren; Hoe noemt U: Tot klonters koken, gezegd van b.v. pap (koeken, klonteren) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
27911 |
klos, blok |
knuts:
knøtš (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Domaniale])
|
Massief houten blok of kort stuk boomstam dat op de kap van een ondersteuning wordt gelegd om op deze wijze de eerste druk op te vangen. Een invuller uit Q 121 maakt een onderscheid tussen een "drukhout" en een "drukklos". De eerstgenoemde term werd volgens hem op de Domaniale mijn gebezigd voor een afgeplat stuk hout terwijl de tweede van toepassing was op een stuk rondhout. De woordtypen "knuts" (Q 121) en "spits" (Q 113) duiden op een klos die in een pijler werd gebruikt, bijvoorbeeld om een kophout te maken. [N 95, 331; N 95, 332; N 95, 324; monogr.; Vwo 113; Vwo 381; Vwo 427]
II-5
|
25030 |
klotsen van vloeistoffen |
klatsen:
klátsjə (Q117p Nieuwenhagen),
klotsen:
klŏĕtsjə (Q117p Nieuwenhagen)
|
het geluid dat vloeistoffen maken bij het golven en botsen van de golven tegen elkaar of tegen een wand [klotsen, kwatsen, palsen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18120 |
kloven |
barsten:
bàste (Q117p Nieuwenhagen),
schronden:
schroonge (Q117p Nieuwenhagen),
sjroonge (Q117p Nieuwenhagen)
|
kloven in de hand [kloove, klieve, sprunge, kreewe] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22659 |
klucht |
klucht:
klug (Q117p Nieuwenhagen)
|
Een kort toneelstuk waarin een komisch geval uit het dagelijks leven op grappige wijze wordt behandeld [klucht, knod, stop, grauw]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
33675 |
kluit aarde |
kluit:
klȳt (Q117p Nieuwenhagen),
knode:
knǫęt (Q117p Nieuwenhagen)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|
23223 |
kluizenaar |
kluizenaar:
inne kluzeneer (Q117p Nieuwenhagen),
klōēëzenéér (Q117p Nieuwenhagen)
|
Een man die in een eenzame woning afgezonderd leeft van de wereld, kluizenaar [(h)er(r)emiet]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24095 |
kluizenaarswoning |
kluis:
ing klōēs (Q117p Nieuwenhagen),
klōēës (Q117p Nieuwenhagen)
|
De woning van zon kluizenaar [kloes]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21080 |
knabbelen |
knabbelen:
knauwele (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen)
|
knabbelen [knibbele] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
25032 |
knarsen |
kwietsen:
kwiētsjə (Q117p Nieuwenhagen),
piepen:
pīēëpə (Q117p Nieuwenhagen)
|
een scherp, ongelijkmatig, schurend of malend, onaangenaam aandoend geluid voortbrengen [kniersen, knoersen, knarsen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|