e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
luchtpijpen luchtpijpen: lofpiépe (Nieuwenhagen), luchpiepe (Nieuwenhagen) luchtpijpen [loospiepe] [N 10 (1961)] III-1-1
luchtslang loftslang: lofšlaŋ (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Laura, Julia]), schlauch: šlūǝk (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Zwartberg, Eisden]) Slang, vervaardigd van rubber, met behulp waarvan de perslucht van de persluchtleiding naar bijvoorbeeld de luchthamer of de boorhamer wordt gebracht. Volgens Vanwonterghem (pag. 110) werden deze gummislangen tijdens de Tweede Wereldoorlog wel eens gebruikt als fietsbanden; als dusdanig zijn flexibels nog in de volkstaal gekend. Het woordtype "schlauch" was volgens de invuller uit Q 15 op de mijn Maurits alleen van toepassing op de luchtslang van de luchthamer. Weliswaar kende men nog andere luchtslangen, bijvoorbeeld als verbinding tussen leidingen (verbindingsslang), als slang tussen leiding en motor (motorslang) of als cylinderslang, maar de term "schlauch" werd slechts voor dit specifieke type slang gebruikt. [N 95, 745; monogr.; Vwo 323; Vwo 491] II-5
luchtverdieping wetterzool: wętǝrzǭǝl (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Zolder, Houthalen]) Meestal de bovenste verdieping van de ondergrondse werken waarlangs de verbruikte lucht naar de uittrekkende schacht wordt gevoerd. [N 95, 209] II-5
luchtx lucht: loch (Nieuwenhagen), looch (Nieuwenhagen) lucht [DC 03 (1934)] III-4-4
lui vuil: vōēël (Nieuwenhagen) niet verlangend om te werken of een handeling te verrichten [lui, niet scheutig] [N 85 (1981)] III-1-4
lui (lieden) lui: luj (Nieuwenhagen), lyj (Nieuwenhagen) lui/lieden; de - zijn vandaag allemaal buiten op het land aan het maaien [DC 03 (1934)] || volk [RND] III-3-1
luid schreien janken: jànkə (Nieuwenhagen), schreien: sjrijə (Nieuwenhagen) zeer luid huilen [janken, schreiten, beuken] [N 85 (1981)] III-1-4
luiden luiden: loewe (Nieuwenhagen), lōēwe (Nieuwenhagen) Luiden [luuje, lujje, loewe?]. [N 96A (1989)] III-3-3
luiden voor de hoogmis luiden voor de hoogmis: t lōēwt vŭŭr de hōēëmèës (Nieuwenhagen) Het tweede luiden vóór de hoogmis [tezamen luiden, tsezame loeë]. [N 96A (1989)] III-3-3
luiden voor de mis luiden: loewe (Nieuwenhagen, ... ) De klok luiden vóór de aanvang van de doordeweekse mis(sen). [N 96A (1989)] || Het luiden van de klokken op zondag een half uur en/of een kwartier vóór de aanvang van de vroegmis, de hoogmis, het lof of de vespers. [N 96A (1989)] III-3-3