27248 |
magazijnmeester |
magazijnmeester:
magǝzīnmēstǝr (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Emma])
|
Opziener over hetgeen in een magazijn boven- en ondergronds voorhanden is. Het woordtype "chef-catrîye" is specifiek van toepassing op de magazijnmeester van een ondergronds magazijn (Vanwonterghem pag. 90). [N 95, 160; Vwo 231; monogr.]
II-5
|
17554 |
mager |
mager:
mager (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen),
schraal:
sjraol (Q117p Nieuwenhagen),
smal:
sjmaal (Q117p Nieuwenhagen)
|
mager [schrepel, schraal] [N 10 (1961)] || mager; Hoe noemt U: Mager, niet vet, gezegd van voedsel (schraal, schrekel) [N 80 (1980)]
III-1-1, III-2-3
|
17555 |
mager worden |
afnemen:
āāfneumə (Q117p Nieuwenhagen),
afvallen:
āāfvállə (Q117p Nieuwenhagen)
|
Mager worden: in omvang en gewicht afnemen (afslekkeren, krimpen, slinken). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
28395 |
magere kool |
magere kool:
māgǝrǝ koal (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Wilhelmina])
|
Steenkool met tien tot veertien procent vluchtige bestanddelen. [N 95, 460; monogr.]
II-5
|
32984 |
mais |
maïs:
męi̯s (Q117p Nieuwenhagen)
|
Zea mays L. Hoogopschietende graansoort met bloeikolven. Vroeger (in Q 14 wordt gepreciseerd: "vóór 1915") alleen als kippevoer bekend; maar de laatste decennia hoe langer hoe meer geteeld als veevoeder. Maïs wordt tegenwoordig op rijen gezet met een afstand van ongeveer 50 cm. Turkentarwe (naar de vreemde herkomst) was de oude en vrij algemene Zuidnederlandse benaming die door het veel kortere maïs verdrongen werd. Het type korentjestarwe, lett. "korreltjes-tarwe", dial. ''kurkentarwe'', is wel een volksetymologie van turkentarwe; in de veelvuldig voorkomende doubletten verschilt alleen de eerste medeklinker. De Vorsense opgave pǝtruk komt uit het Waalse peûs d''trouc'' (pois de Turc), "erwt uit Turkije". Zie afbeelding 1, g.' [N P, 22; JG 1a, 1b; L lijst graangewassen, 4; monogr.; add. uit N 15, 1b]
I-4
|
19110 |
maken |
maken:
maakə (Q117p Nieuwenhagen)
|
maken [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
20205 |
man |
man:
ma:n (Q117p Nieuwenhagen),
mān (Q117p Nieuwenhagen)
|
man [RND], [RND]
III-3-1
|
20154 |
man, manspersoon |
kerel:
keël (Q117p Nieuwenhagen),
man:
maan (Q117p Nieuwenhagen),
mens:
miensj (Q117p Nieuwenhagen)
|
man. (Bestaat er een woord voor man in de beteekenis van echtgenoot?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
18422 |
manchet |
manchet:
manchette (Q117p Nieuwenhagen)
|
manchet, vaste mouwboord van een overhemd [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18700 |
manchetknoop |
manchetknoopje:
manchet-knupkes (Q117p Nieuwenhagen)
|
manchetknoopjes [N 23 (1964)]
III-1-3
|