20331 |
moeder |
mam:
mam (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen,
Q117p Nieuwenhagen),
zieng mam is oot
mam (Q117p Nieuwenhagen),
moeder:
moodder (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen)
|
(moeder;) Hoe wordt de moeder door de kinderen aangesproken? [DC 05 (1937)] || moeder [DC 03 (1934)] || moeder: zn moeder is oud [DC 35 (1963)] || moeder; (Hoe wordt de moeder door de kinderen aangesproken?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
23928 |
moeder gods |
muttergottes (du.):
de móddergōāëdes (Q117p Nieuwenhagen),
móddergoddes (Q117p Nieuwenhagen)
|
De Moeder Gods, Moeder Godes [de Modder-Joaëdes]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23397 |
moeder van smarten |
pita (<it.):
piĕjēētà (Q117p Nieuwenhagen),
piëta (Q117p Nieuwenhagen)
|
Een beeld van Maria die het dode lichaam van Jezus op de schoot draagt, piëta [moeder van smarten?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24091 |
moeder-overste |
moeder-overste:
də mòddər ēūëvəsjtə (Q117p Nieuwenhagen),
mre (fr.):
də māēr (Q117p Nieuwenhagen),
overste:
ing euevesjte (Q117p Nieuwenhagen)
|
De moeder(overste) in een vrouwenklooster [mameer, moederover-ste, opperste, maer]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17567 |
moedervlek |
moedervlek:
mŏddərvlék (Q117p Nieuwenhagen)
|
Moedervlek: een aangeboren bruine vlek op de huid (moedermaal, peperkoor, pepervlek). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
19309 |
moedig (zijn) |
moed haan:
mōōt hāān (Q117p Nieuwenhagen)
|
moed hebbend, onbevreesd [durvig, moedig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17944 |
moeilijk vooruitkomen |
slecht lopen:
slech loope (Q117p Nieuwenhagen),
taffelen:
taffele (Q117p Nieuwenhagen)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: moeilijk vooruit komen [stachele] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19100 |
moeite |
moeite:
meute (Q117p Nieuwenhagen)
|
moeite; hij geeft zich moeite [DC 03]
III-1-4
|
19940 |
moer |
moer:
moor (Q117p Nieuwenhagen)
|
konijn, vrouwtje [DC 04 (1936)]
III-2-1
|
33700 |
moeras |
broek:
brōk (Q117p Nieuwenhagen)
|
Waterachtig, laaggelegen, drassig land, broekland, gebied zonder behoorlijke afwatering. [N 27, 20; N 14, 53; N 6, 33b; R 3, 9; A 2, 57; RND 20; Wi 17; Wi 54; L 19B, 2aI; Vld.; monogr.]
I-8
|