20504 |
nippen |
nippen:
#NAME?
nĭĕpe (Q117p Nieuwenhagen),
pitsen:
pitsje (Q117p Nieuwenhagen)
|
Hoe noemt U: Met kleine beetjes drinken (pisen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20401 |
noemen |
noemen:
neume (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen)
|
noemen, een naam geven [DC 03 (1934)]
III-2-2
|
24007 |
nooddoop |
nooddoop:
inne noeëddeup (Q117p Nieuwenhagen),
nōēëtdeup (Q117p Nieuwenhagen)
|
Een nooddoop, gadoop, geedoop [jieëdoof]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
28363 |
noodkabel |
noodkabel:
nūǝtkābǝl (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Maurits]),
noodzeel:
nūǝtzēl (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Domaniale]),
trekzeel:
trękzēl (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Eisden])
|
De trekdraad die over de hele lengte van het transportmiddel loopt en verbonden is met een seinfluit, een seinbel, of een noodschakelaar. In het laatste geval kan men met behulp van deze draad het transportmiddel op ieder moment en op iedere plaats in de pijler stilzetten. Omdat uit de vragen N 95, 484 ("trekdraad"), N 95, 660 ("noodkabel") en N 95, 669 ("nooddraad") niet duidelijk wordt of het de nooddraad van een seinfluit, seinbel, of noodschakelaar betreft, zijn in dit lemma alle antwoorden op de drie vragen bijeengezet. De woordtypen "seinkabel", "bellekabel", "seindraad" en "noodsein" wijzen waarschijnlijk op een signaalinstallatie. Het woordtype "noodschakelaar" (Q 21, Q 33, Q 112a) duidt erop dat men in de desbetreffende mijnen de noodschakelaar en de daarbijbehorende draad als een geheel beschouwde. [N 95, 484; N 95, 660; N 95, 669]
II-5
|
23458 |
noodklok |
noodklok:
nōēëtklok (Q117p Nieuwenhagen)
|
De noodklok, brandklok, alarmklok. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
28364 |
noodschakelaar |
noodschalter:
nūǝtšaltǝr (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Wilhelmina])
|
Schakelaar waarmee men in geval van nood het transportmiddel stil kan zetten. Zie ook het lemma Noodkabel. Volgens een invuller uit Q 121 was op de Domaniale mijn aan de noodschakelaar een lamp aangesloten, waarmee geseind kon worden. [N 95, 483]
II-5
|
28391 |
nootjeskool |
nootjes:
nootjes (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Wilhelmina]),
nȳǝtjǝs (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Laura, Julia]),
nootjes 4:
nȳǝtjǝs vēr (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina]),
nōtjǝs vēr (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Julia])
|
Kolensoort waarvan de afmeting varieert van 6 tot 120 mm. [N 95, 467]
II-5
|
21348 |
nors |
bars:
bāāsj (Q117p Nieuwenhagen),
dwars:
dwééësj (Q117p Nieuwenhagen),
zuur:
zōēër (Q117p Nieuwenhagen)
|
onvriendelijk, stuurs, nors, bars [aling, strak, grenniog, stom, bars, stuurs, nors, zuur] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21122 |
noten afslaan |
rammelen:
WBD/WLD
ràmmələ (Q117p Nieuwenhagen)
|
Noten afslaan (boeken, beuken slaan, rammelen, sloesteren). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33501 |
notendop |
schelp:
WBD/WLD
sjèlləp (Q117p Nieuwenhagen)
|
De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)]
I-7
|