e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nippen nippen: #NAME?  nĭĕpe (Nieuwenhagen), pitsen: pitsje (Nieuwenhagen) Hoe noemt U: Met kleine beetjes drinken (pisen) [N 80 (1980)] III-2-3
noemen noemen: neume (Nieuwenhagen, ... ) noemen, een naam geven [DC 03 (1934)] III-2-2
nooddoop nooddoop: inne noeëddeup (Nieuwenhagen), nōēëtdeup (Nieuwenhagen) Een nooddoop, gadoop, geedoop [jieëdoof]. [N 96D (1989)] III-3-3
noodkabel noodkabel: nūǝtkābǝl (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Maurits]), noodzeel: nūǝtzēl (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Domaniale]), trekzeel: trękzēl (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Eisden]) De trekdraad die over de hele lengte van het transportmiddel loopt en verbonden is met een seinfluit, een seinbel, of een noodschakelaar. In het laatste geval kan men met behulp van deze draad het transportmiddel op ieder moment en op iedere plaats in de pijler stilzetten. Omdat uit de vragen N 95, 484 ("trekdraad"), N 95, 660 ("noodkabel") en N 95, 669 ("nooddraad") niet duidelijk wordt of het de nooddraad van een seinfluit, seinbel, of noodschakelaar betreft, zijn in dit lemma alle antwoorden op de drie vragen bijeengezet. De woordtypen "seinkabel", "bellekabel", "seindraad" en "noodsein" wijzen waarschijnlijk op een signaalinstallatie. Het woordtype "noodschakelaar" (Q 21, Q 33, Q 112a) duidt erop dat men in de desbetreffende mijnen de noodschakelaar en de daarbijbehorende draad als een geheel beschouwde. [N 95, 484; N 95, 660; N 95, 669] II-5
noodklok noodklok: nōēëtklok (Nieuwenhagen) De noodklok, brandklok, alarmklok. [N 96A (1989)] III-3-3
noodschakelaar noodschalter: nūǝtšaltǝr (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Wilhelmina]) Schakelaar waarmee men in geval van nood het transportmiddel stil kan zetten. Zie ook het lemma Noodkabel. Volgens een invuller uit Q 121 was op de Domaniale mijn aan de noodschakelaar een lamp aangesloten, waarmee geseind kon worden. [N 95, 483] II-5
nootjeskool nootjes: nootjes (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Wilhelmina]), nȳǝtjǝs (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Laura, Julia]), nootjes 4: nȳǝtjǝs vēr (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), nōtjǝs vēr (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Julia]) Kolensoort waarvan de afmeting varieert van 6 tot 120 mm. [N 95, 467] II-5
nors bars: bāāsj (Nieuwenhagen), dwars: dwééësj (Nieuwenhagen), zuur: zōēër (Nieuwenhagen) onvriendelijk, stuurs, nors, bars [aling, strak, grenniog, stom, bars, stuurs, nors, zuur] [N 87 (1981)] III-3-1
noten afslaan rammelen: WBD/WLD  ràmmələ (Nieuwenhagen) Noten afslaan (boeken, beuken slaan, rammelen, sloesteren). [N 82 (1981)] III-2-3
notendop schelp: WBD/WLD  sjèlləp (Nieuwenhagen) De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)] I-7