17850 |
omhooggaan |
naar boven gaan:
nao baovə gaoë (Q117p Nieuwenhagen),
opstijgen:
opsjtīēgə (Q117p Nieuwenhagen),
rijzen:
rīēzə (Q117p Nieuwenhagen),
stijgen:
sjtīēgə (Q117p Nieuwenhagen)
|
rijzen: Naar boven gaan, omhooggaan (rijzen, stijgen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
28370 |
omkeerrol |
keerrol:
kīrrol (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Emma])
|
Rol aan het eind van de bandtransporteur waarover de band weer wordt teruggevoerd. [N 95, 642; monogr.]
II-5
|
31488 |
omkralen |
een kroldraad draaien:
eŋ krǫldrǭǝt˱ driǝnǝ (Q117p Nieuwenhagen)
|
Met behulp van de kraalmachine een kraal aan plaatmateriaal buigen. [N 64, 13d]
II-11
|
25013 |
omtrek, omvang |
omtrek:
ŭmtrèk (Q117p Nieuwenhagen)
|
de hoofdlijn die de grenzen van een figuur uitmaakt en er de vorm van bepaalt [omtrek, omkant] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25087 |
onbelangrijk |
onwichtig:
ŏnwīēchtieg (Q117p Nieuwenhagen),
van geen waarde:
và ginə wééët (Q117p Nieuwenhagen),
weinig:
wiēënig (Q117p Nieuwenhagen)
|
niet veel [luttel, min, schriel, weinig] [N 91 (1982)] || van geen belang, niet belangrijk [ongewicht] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21845 |
onbeleefd |
bot:
bŏt (Q117p Nieuwenhagen),
onbeleefd:
ŏnbəlééft (Q117p Nieuwenhagen),
onfatsoenlijk:
ŏnfatsŭŭnlik (Q117p Nieuwenhagen)
|
niet wellevend, handelend in strijd met de beleefdheid [onbeleefd, bot] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21846 |
onbeschaafd |
boerachtig:
bōēretig (Q117p Nieuwenhagen),
lomp:
lŏmp (Q117p Nieuwenhagen),
onbeschoft:
ŏnbəsjoeft (Q117p Nieuwenhagen),
ruw:
ps. boven de ò moet nog een lengteteken staan; deze combinatieletter kan ik niet maken/omspellen!
ròw (Q117p Nieuwenhagen)
|
ruw, niet beschaafd [lomp, loer, boers, onbeschoft, nut] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21792 |
onbeschaamd |
onbeschaamd:
onbəsjaomt (Q117p Nieuwenhagen)
|
geen schaamtegevoel hebbend [ekstrant, onbeschaamd] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
25149 |
onbewolkt |
klaar:
klaor (Q117p Nieuwenhagen),
klāoër (Q117p Nieuwenhagen),
leeg:
lĭg (Q117p Nieuwenhagen),
opgeklaard:
opgəklīērt (Q117p Nieuwenhagen),
schel:
sjèl (Q117p Nieuwenhagen)
|
onverduisterd in licht, schijn of glans [helder, klaar, licht] [N 91 (1982)] || wolkenloos, zonder wolken, gezegd van de lucht [uitgekeerd, uitgeklaard, klaar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25092 |
onbruikbaar maken, verbruien |
bederven:
bədérrəvə (Q117p Nieuwenhagen),
begaden:
bəgāājə (Q117p Nieuwenhagen),
verdraaien:
vərdriéënə (Q117p Nieuwenhagen),
verknoetsen:
vərknōēëzjə (Q117p Nieuwenhagen),
verzouwen:
vərsŏŏwə (Q117p Nieuwenhagen)
|
onbruikbaar maken, zijn waarde doen verliezen [verworden, verdraaien, begaaien, verbruien, bederven, verpeuteren, nonen, verballemonden] [N 91 (1982)]
III-4-4
|