20318 |
oud, bejaard |
oud:
zieng mam is oot
ōt (Q117p Nieuwenhagen)
|
oud: zn moeder is oud [DC 35 (1963)]
III-2-2
|
20320 |
oude man |
oude:
ouwə (Q117p Nieuwenhagen),
oude man:
ouwe(re) maan (Q117p Nieuwenhagen),
ouwə māān (Q117p Nieuwenhagen)
|
oude man [N 102 (1998)] || oude man [ouken, ouderling, oude paai, peke, pee, knar] [N 86 (1981)]
III-2-2, III-3-1
|
20319 |
oude vrouw |
oude vrouw:
ouw vrouw (Q117p Nieuwenhagen),
oudere vrouw:
ouwer vrouw (Q117p Nieuwenhagen),
schraap:
(in negatieve zin).
sjrāāp (Q117p Nieuwenhagen)
|
oude vrouw [N 102 (1998)] || oude vrouw [kogehel] [N 86 (1981)]
III-2-2, III-3-1
|
22317 |
oudejaarsavond |
oud op nieuw:
ōͅt oͅp nøj (Q117p Nieuwenhagen),
oudejaarsavond:
ŏwwəjōātsōāvənt (Q117p Nieuwenhagen),
oudjaar:
Aodjoar (Q117p Nieuwenhagen),
oudjaarsavond:
òòtjōārsōāvənt (Q117p Nieuwenhagen),
ps. boven de os (van ...joors... en ...oovent) staan nog puntjes erboven; deze combinatieletters kan ik niet in zn geheel maken!
òòtjoorsjoovent (Q117p Nieuwenhagen),
silvesteravond:
silvesteraovend (Q117p Nieuwenhagen),
Silvesterovvend (Q117p Nieuwenhagen),
ps. boven de os (van ...oovent) staan nog puntjes erboven; deze combinatieletters kan ik niet in zn geheel maken!
silvesteroovent (Q117p Nieuwenhagen)
|
31 december [oudjaar]. [N 88 (1982)] || De avond van 31 december, oudejaarsavond, Sint Silvesteravond [aldejaorsaovond]. [N 96C (1989)] || Oudejaarsavond [silvesteraovent]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
22318 |
oudejaarsdag |
oudjaar:
ōͅtjōͅr (Q117p Nieuwenhagen),
oudjaarsdag:
ps. boven de os (van ...joors..) staan nog puntjes erboven; deze combinatieletters kan ik niet in zn geheel maken!
òòtjoorsdaag (Q117p Nieuwenhagen),
silvester:
selveͅstər (Q117p Nieuwenhagen),
Silvester (Q117p Nieuwenhagen),
sint-silvester:
(t)Sint Silvèstər (Q117p Nieuwenhagen)
|
31 december [oudjaar]. [N 88 (1982)] || 31 december, H. Silvester. [N 96C (1989)] || Oudejaarsdag. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
21762 |
ouden van dagen |
oudjes:
oudjes (Q117p Nieuwenhagen)
|
ouden van dagen [N 102 (1998)]
III-3-1
|
20229 |
ouders |
ouderen:
mieng ouwere = mijn ouders; cf. WNT s.v. "ouder (I)"mv. ouders - ouderen (het laatste thans alleen in hoogere stijl)
ouwere (Q117p Nieuwenhagen),
ouwelui:
cf. "Groene boekje"s.v. "ouwelui
ouw luu (Q117p Nieuwenhagen)
|
ouders; Komt dit woord in het dialect wel voor? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
25608 |
ovenpaal |
paal:
pǭǝl (Q117p Nieuwenhagen)
|
De ovenpaal is in de regel een ongeveer twee meter langer stok met een plat, rond, rechthoekig of tongvormig blad van hout of ijzer waarmee het in broodvorm opgemaakte deeg in de oven wordt geschoven. Meestal haalt men hiermee ook het gebakken brood uit de oven. Het blad loopt naar voren scherp toe om het inschieten van het brood te vergemakkelijken en vooral om bij het uittrekken de paal onder het brood te kunnen schuiven (Weyns blz. 34). Wat de woordtypen "rochelijzer", "haak", "schoffel" en mogelijk nog andere betreft moet men heel waarschijnlijk aan andersoortig gereedschap denken waarmee men toch het brood uit de oven kan halen. Zie afb. 22. [N 29, 45b; RND 57; L 40, 13a; A 44, 22; OB 2, 2d; OB 2, 2e; mat. S -daaronder valt wat A. Stevens in zijn artikel ''Zwaaide, een zuidoost-nederlandse dialektbenaming voor de broodschieter of ovenpaal'' noemt "mat. S, P, C en G"; monogr.]
II-1
|
18589 |
overall |
overall (eng.):
overall (Q117p Nieuwenhagen)
|
overall, werkpak uit één stuk [N 23 (1964)]
III-1-3
|
32797 |
overdwars eggen |
in het tewars [eggen]:
en ǝt tǝwē̜š (Q117p Nieuwenhagen)
|
Men egt een akker in de breedte om de ploegvoren te breken of om hem van onkruid te zuiveren. Meestal wordt de akker daarna ook nog eens in lengte geëgd. In de betrokken woordtypen hieronder verschijnen dwars, wars e.d. steeds met a als klinker, ook al beantwoordt aan de meeste dialectvarianten veeleer een type met e (dwers e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting op het lemma ''eggen''.' [JG 1a + 1b + 1c + 2c; N 11, 84b; N 11A, 176d + 189d; monogr.]
I-2
|