e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
overhemd overhemd: uuverhaeme (Nieuwenhagen) overhemd [ingels hemd, sporthemd, frontj] [N 23 (1964)] III-1-3
overhoeks eggen overkant [eggen]: ȳvǝrkaŋk (Nieuwenhagen) Manier van eggen waarbij men met de eg schuin over de akker gaat. Men kan schuin in de lengterichting of schuin in de breedterichting eggen. Zie afb. 71. Nadat men een akker overhoeks geëgd heeft (om onkruid te bestrijden of om de grond gelijk te trekken), egt men hem gewoonlijk in de lengte af. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ¬¥eggen¬¥. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 84c; N 11A, 177c; div.; monogr.] I-2
overhoop halen ondersteboven zetten: eungəsjtə baovə zèttə (Nieuwenhagen) Overhoop halen (modden). [N 84 (1981)] III-1-2
overjas (alg.) overjas: uuverjas (Nieuwenhagen) overjas, lange ~, dik en warm [euverpalto, palzeer, jaager] [N 23 (1964)] III-1-3
overlangs heen en weer eggen recht op en af [eggen]: rɛx˱ ǫp˱ ɛn āf (Nieuwenhagen) Bedoeld wordt de manier van eggen, waarbij men in de lengterichting werkend, na het keren de volgende egbaan onmiddellijk (soms met een kleine overlapping) laat aansluiten bij de vorige. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c + 1d; JG 2c; N 11, 84a; N 11A, 176c + 189c; monogr.] I-2
overleggen overleggen: ŭŭvərlèGGə (Nieuwenhagen) anderen raadplegen, een zaak met een ander bespreken [overleggen, ordenen, beraadslagen] [N 85 (1981)] III-3-1
overloop overloop: ūūëvərlōōp (Nieuwenhagen) Hoe noemt u de vloer boven tussen de hoogste trede van de trap en de deuren van de kamers? (overloop, allee, denter) [N 104 (2000)] III-2-1
overmoedig gedrag overmoed: ūūëvərmōōt (Nieuwenhagen) overmoedig, roekeloos gedrag [cranerie] [N 85 (1981)] III-1-4
overrijp, beurs melig: WBD/WLD  maelig (Nieuwenhagen), meelig}* (Nieuwenhagen) Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)] I-7
overschot, restant klats: klátsj (Nieuwenhagen), klatsje: klètsjkə (Nieuwenhagen, ... ), rest: rés (Nieuwenhagen, ... ) dat wat over is gebleven van een oorspronkelijk aantal, hoeveelheid of geheel [rammenant, rest, solde, klak] [N 91 (1982)] || een klein overschot [kwets, kwats, klats, klets, klas] [N 91 (1982)] III-4-4