23976 |
bestialiteit |
varkenserij:
vérkesserij (Q117p Nieuwenhagen),
zwijnerij:
sjweinerij (Q117p Nieuwenhagen)
|
Bestialiteit, geslachtsomgang met wezens van een andere natuur. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33607 |
besvrucht, algemeen |
bramel:
WBD/WLD
brāōməl (Q117p Nieuwenhagen),
miemel:
WBD/WLD
mīēməl (Q117p Nieuwenhagen)
|
Een vlezige sapige vrucht die aan een struik groeit (bes, bizzem, bezie, beer, bees, bezing, baaie). [N 82 (1981)]
I-7
|
18845 |
beteuterd |
bedonderd:
bədŏndərt (Q117p Nieuwenhagen),
omgehouwen:
umgehauwə (Q117p Nieuwenhagen),
uit het huisje:
ōēt hèt hūūskə (Q117p Nieuwenhagen),
ōēt ut hūūskə (Q117p Nieuwenhagen)
|
op zijn neus kijkend, erg teleurgesteld zijnd [sip, arig, dreuig, vernepen, suf, onnozel, bedonderd] [N 85 (1981)] || van zijn stuk gebracht, van streek [bedonderd, beteuterd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21516 |
betrappen |
traperen (<fr.):
Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!
tràpēērə (Q117p Nieuwenhagen)
|
een dief bij het stelen verrassen [betrappen, attraperen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25106 |
betrekken (lucht) |
betrekken:
bətrékkə (Q117p Nieuwenhagen),
de loch betruk (Q117p Nieuwenhagen),
toe gaan zitten:
de loch geat tow zitten (Q117p Nieuwenhagen)
|
dicht gaan zitten zodat er regen dreigt, gezegd van de lucht [de lucht overtrekt, groeit, belommert] [N 22 (1963)] || eerst helder zijn, maar daarna dreigen te gaan regenen, gezegd van het weer [zich berouwen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18157 |
betten van een wonde |
betten:
bèttə (Q117p Nieuwenhagen)
|
lessen: Een wonde betten (lessen, betten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22421 |
beugelen |
beugelen:
by(3)̄əgələ (Q117p Nieuwenhagen)
|
Het balspel waarbij een bal door een ijzeren ring, beugel geslagen moet worden [beugelen, klossen, kolven]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22422 |
beugelring |
beugel:
by(3)̄əgəl (Q117p Nieuwenhagen)
|
De ijzeren ring van de beugelbaan [beugel, poort, ring]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18378 |
beugeltas |
beugeltas:
beugeltès (Q117p Nieuwenhagen)
|
tas, sierlijke ~ met beugel die men s zondags op de overrok draagt [beugeltes] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
20180 |
bevallen |
kinder krijgen:
kīngər krīējə (Q117p Nieuwenhagen),
kramen:
kraomə (Q117p Nieuwenhagen)
|
Bevallen: een kind ter wereld brengen (bevallen, vallen, een kindje krijgen, kinderen winnen, omschudden, kopen). [N 84 (1981)]
III-2-2
|