19303 |
bezig zijn |
aan de gang zijn:
àndəgàng ziēë (Q117p Nieuwenhagen),
beschftigt (du.) (zijn):
bəsjèftigt (Q117p Nieuwenhagen)
|
werkzaam aan of met iets bezig zijn [bezig, onledig, ollig, doende, gesteld [zijn aan]] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21299 |
bezoek |
bezoek:
bəzeuk (Q117p Nieuwenhagen),
volk:
vòllək (Q117p Nieuwenhagen)
|
de personen die op bezoek komen [bezoek, visite, volk] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21509 |
bezoeken |
bezoeken:
innə krànkə bəzeukə (Q117p Nieuwenhagen)
|
een zieke bezoeken [randen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18827 |
bezorgd |
unruhig (du.):
onruijig zīēë (Q117p Nieuwenhagen),
zorgen haan:
zurg hāān (Q117p Nieuwenhagen),
zörg hāān (Q117p Nieuwenhagen)
|
ongerust zijn, vol kommer en zorg zijn (d) [betusseld, betimperd, zorg hebben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19298 |
bezwaarlijk |
beschwerlich (du.):
bəsjwīērlig (Q117p Nieuwenhagen),
kwalijk:
kāōlig (Q117p Nieuwenhagen)
|
zwaar vallend [bezwaarlijk, kwalijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17996 |
bibberen |
beven:
bīēve (Q117p Nieuwenhagen),
razelen:
razele (Q117p Nieuwenhagen)
|
beven [rijde, ridde, riere, rijgele, rijere] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
23668 |
biddag |
bededag:
bēēëndāāg (Q117p Nieuwenhagen)
|
Een dag van aanbidding van het Allerheiligste in de loop van het jaar, per parochie verschillend [biddag, bèèjdaag?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23200 |
bidden |
beden:
bééëne (Q117p Nieuwenhagen),
zich beden:
zich beëne (Q117p Nieuwenhagen),
zich bééëne (Q117p Nieuwenhagen)
|
Bidden, beden, zich beden [bidde, bèèje, zich bèèje, zich bèëne?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23702 |
bidden uit dankbaarheid |
danken:
danke (Q117p Nieuwenhagen)
|
Bidden uit dankbaarheid [danke?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20450 |
bidprentje |
doden-zettel:
inne dōēëdeseddel (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen),
doodsprentje:
dōēëtspréntje (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen)
|
een bidprentje, doodsprentje, gedachtenisprentje, tijdens de uitvaartdient uitgereikt, "beeldje"[doeëdetsiddel] [N 96D (1989)]
III-2-2
|