e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
scheermes kling: WNT: kling (I), Een lang, smal en dun stuk metaal (staal) dat aan één of meer zijden snijdend is, en dat het voornaamste gedeelte is van een zwaard... [Ook via www.google.be "kling+scheermes"]  kling (Nieuwenhagen), scheermes: sjēērmèts (Nieuwenhagen) een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 86 (1981)] III-1-3
schelden, schimpen schimpscheuten uitdelen: Van Dale: schimpscheut, honend, indirect verwijt, hatelijke toespeling: iemand schimpscheuten geven.  sjimpsjūūët ōētdēēlə (Nieuwenhagen) op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)] III-1-4
schelm doerak: dōēràk (Nieuwenhagen), schelm: sjèlm (Nieuwenhagen), verrekkeling: vrēkkəling (Nieuwenhagen) een persoon die allerlei streken uithaalt op een grappige manier en daarmee geen kwade bedoelingen heeft [kufer, rakker, rekel, schelm, dianter, loebas, brak] [N 85 (1981)] III-1-4
schemeren schemeren: sjiĕmərə (Nieuwenhagen), ⁄t schjemert (Nieuwenhagen), dat is als de overgang s avonds van licht naar donker plaats heeft.  schiemere (Nieuwenhagen) donker worden [duisteren] [N 91 (1982)] || schemeren; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] || schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)] III-4-4
schemeren van de ogen schemeren: t schiemert vur mieng ooge (Nieuwenhagen), sterren zien: sjtare vuur de ooge zêê (Nieuwenhagen) schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)] III-1-1
schemering, valavond schemer: der schiémer (Nieuwenhagen) schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)] III-4-4
schenkel bout: bout (Nieuwenhagen), schenkel: sjinkel (Nieuwenhagen) schenkel; Hoe noemt U: Het onderste gedeelte van de achterpoot van een rund met het vlees eraan (schinkel, schenkel, bout, schenk, schonk) [N 80 (1980)] III-2-3
scheppen scheppen: šøpǝ (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Laura, Julia]) Stenen of kolen met de schop laden. [N 95, 503; N 95, 501; N 95, 202; monogr.; Vwo 682; Vwo 768] II-5
scheren scheren: sjeare (Nieuwenhagen) scheren [DC 38 (1964)] III-1-3
scheren van de schapen scheren: šērǝ (Nieuwenhagen) Zie afbeelding 6. [N 77, 46; monogr.] I-12