e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schoot schoot: sjōēët (Nieuwenhagen) Schoot: de ruimte in de bocht tussen onderlijf en dijen bij een zittend persoon (schoot, slip, slup). [N 84 (1981)] III-1-1
schop stamp: sjtàmp (Nieuwenhagen), trede: trééën (Nieuwenhagen), tritt (du.): tritt (Nieuwenhagen) Trap: harde stoot met de voet (trap, schop, stamp). [N 84 (1981)] III-1-2
schoppen stampen: sjtāmpə (Nieuwenhagen), trappen: tràppə (Nieuwenhagen), treden: trééënə (Nieuwenhagen) Schoppen: met de uitgestoken voet krachtig treffen (schoppen, trappen, trampen, stampen). [N 84 (1981)] III-1-2
schoren afschoren: āfšōrǝ (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Laura, Julia]) Een of meer horizontale houten balken tussen twee ondersteuningen plaatsen om te verhinderen dat de ondersteuningen door de gesteentedruk gaan verschuiven. Zie ook het lemma Schoor. [N 95, 301; N 95, 353; N 95, 300; N 95, 899; monogr.] II-5
schors (alg.) bast: WBD/WLD  bàs (Nieuwenhagen), schors: WBD/WLD  sjòrsj (Nieuwenhagen) De buitenste bekleding van een boom (schors, blek, blot, blast). [N 82 (1981)] III-4-3
schors van naaldbomen bast: WBD/WLD  bàs (Nieuwenhagen), schaal: WBD/WLD  sjāāl (Nieuwenhagen) De schors van naaldbomen (schel). [N 82 (1981)] III-4-3
schortvol schoot: sjōēët (Nieuwenhagen) de hoeveelheid die men in één keer in zijn schort kan vervoeren [schoot, schortvol, slip] [N 91 (1982)] III-4-4
schot schot: šǫt (Nieuwenhagen) De helling van het dak. [N 64, 139] II-9
schouder schouder: de schouwer ophoale (Nieuwenhagen), mit de sjowers trekke (Nieuwenhagen) schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)] III-1-1
schouderblad schouderblad: sjōōwərblāāt (Nieuwenhagen) Schouderblad: een der beide, driehoekige platte beenderen op de bovenrug die de schouders helpen vormen (schouderblad, schoft). [N 84 (1981)] III-1-1