33587 |
sjalot |
sjarlot:
WBD/WLD
sjàrlòt (Q117p Nieuwenhagen),
un:
WBD/WLD
ŭn (Q117p Nieuwenhagen)
|
Een sjalot, een soort van kleine ui (sjalot, sjarlot, schaloeneke). [N 82 (1981)]
I-7
|
21143 |
sjees |
sjees (<fr.):
Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!
sjees (Q117p Nieuwenhagen)
|
een licht, hoog tweewielig rijtuig met een kap [sjees] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21235 |
sjees -> tilbury (wld i.13) |
tilbury (eng.):
Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!
tĭlbəriĕ (Q117p Nieuwenhagen)
|
een licht, hoog tweewielig rijtuig met een kap [sjees] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18686 |
sjerp |
sjerp:
sjerp (Q117p Nieuwenhagen)
|
sjerp, brede sierband met strik, gedragen om het middel of over een schouder [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22477 |
sjoelen |
sjoelbakken:
sjulbakə (Q117p Nieuwenhagen),
sjoelen:
sjulə (Q117p Nieuwenhagen)
|
Het spel waarbij gebruik gemaakt wordt van een lange bak, aan het ene eind open en met aan het andere eind vakjes waarin schijven schuivend geworpen moeten worden [sjoelbakken, sjoelen, bakken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17870 |
slaan |
houwen:
houwə (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen),
slaan:
boŋg ɛn bla.uw Xəsjlāgə (Q117p Nieuwenhagen),
schloan dich um ding oore (Q117p Nieuwenhagen),
sjlaon dich um de oeëre (Q117p Nieuwenhagen),
šloa (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen)
|
bont en blauw geslagen [RND] || ik sla je (met de potlepel) om je oren [DC 03 (1934)] || slaan [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
17744 |
slaap |
slaap:
sjlaoëp (Q117p Nieuwenhagen)
|
Slaap: de behoefte aan volkomen rust van de zintuigen en het bewust zijn (slaap, vaak). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18596 |
slaapmuts |
slaapmuts:
sloapmutsj (Q117p Nieuwenhagen)
|
slaapmuts [pietermöts [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20303 |
slabbetje, spuugdoekje |
zeverlapje:
zeverlepke (Q117p Nieuwenhagen)
|
slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)]
III-2-2
|
17871 |
slag |
klats:
klàtsj (Q117p Nieuwenhagen),
knal:
knāl (Q117p Nieuwenhagen),
mep:
mèp (Q117p Nieuwenhagen),
slag:
sjlāāg (Q117p Nieuwenhagen),
veeg:
vééëg (Q117p Nieuwenhagen),
wats:
wàtsj (Q117p Nieuwenhagen)
|
Slag, klap: een slaande beweging met het doel om te treffen (gleer, smijt, klets, wiks, batter, bats, veeg, ketter, maai). [N 84 (1981)]
III-1-2
|