e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
t-stuk t-stuk: tē-štøk (Nieuwenhagen) T-vormige fitting die wordt gebruikt om in een leiding een aftakking te maken. Zie ook afb. 262. [N 64, 117d] II-11
taal spraak: sjpraoëk (Nieuwenhagen), taal: tāāl (Nieuwenhagen), tong: tòng (Nieuwenhagen) taal; datgene waarvan men zich bedient om zijn gedachte of gevoelens kenbaar te maken [taal, tong] [N 87 (1981)] III-3-1
taart koek: kook (Nieuwenhagen) Taart (toert, gattoo?) [N 16 (1962)] III-2-3
tabakspruim pruimpje: prŭŭmke (Nieuwenhagen), pruimsjiek: prōēmsjĭēk (Nieuwenhagen), sjiek: sjĭĕk (Nieuwenhagen) pruimtabak; Hoe noemt U: Een pluk tabak, om op te kauwen of op te zuigen (chique, sik, sjik, pruim, karot, keesje, rol) [N 80 (1980)] III-2-3
tabernakel tabernakel (<lat.): t tabernakel (Nieuwenhagen), tàbbernāākel (Nieuwenhagen) Het tabernakel, het rijkversierd kastje (op het hoofdaltaar of op het sacra-mentsaltaar), waarin het Allerheiligste bewaard wordt. [N 96A (1989)] III-3-3
tafel dis: dø&#x0304š (Nieuwenhagen) een houten tafel [Roukens 12 (1937)] III-2-1
tafelgebed beden aan de dis: t bééëne à gen dŭsj (Nieuwenhagen), beden voor en na het eten: vuër en noa t eëte beëne (Nieuwenhagen) Het tafelgebed vóór en na het eten. [N 96B (1989)] III-3-3
tak (alg.) tak: tek (Nieuwenhagen), WBD/WLD  tàk (Nieuwenhagen) (jonge) takken mv. [DC 41 (1966)] || Een twee- of meerjarige twijg (tak, spil, tekker). [N 82 (1981)] III-4-3
tak van een geslacht familie: fàmīēliĕ (Nieuwenhagen) de tak van een geslacht [natie, familie] [N 87 (1981)] III-2-2
takken (coll.) kroon: WBD/WLD  krōēën (Nieuwenhagen) Alle takken samen (griend, kroon, gezwaai). [N 82 (1981)] III-4-3