18808 |
vanzelfsprekend |
vanzelf:
dát sjprik vázélf (Q117p Nieuwenhagen),
zeker:
zīēëkər (Q117p Nieuwenhagen)
|
vanzelfsprekend, natuurlijk [ralik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34297 |
varken |
kuus:
kyš (Q117p Nieuwenhagen),
varken:
vęrkǝ (Q117p Nieuwenhagen),
vɛrkǝ (Q117p Nieuwenhagen)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|
34298 |
varken (bijzondere namen) |
kuus:
kyš (Q117p Nieuwenhagen)
|
In de Nijmeegse vragenlijst 19 vraag 2 werd gevraagd: "Kent uw dialect bijzondere namen voor varken?" In het lemma ''varken'' (1.1.1) zijn de algemene benamingen voor het varken ondergebracht; in dit lemma de bijzondere. Er is overlapping in de naamgeving. [N 19, 2; monogr.; Vld]
I-12
|
34301 |
varken met hangende oren |
landvarken:
lantvɛrǝkǝ (Q117p Nieuwenhagen)
|
Varken van het ras dat hangende oren heeft. [N 76, 1a]
I-12
|
34316 |
varken van acht tot twaalf weken |
scheuteling:
šȳtǝleŋ (Q117p Nieuwenhagen),
šȳǝtǝleŋ (Q117p Nieuwenhagen)
|
De benamingen duiden doorgaans op een big van acht tot twaalf weken. Het gewicht van dit varken varieert van ongeveer 30 kg tot ongeveer 50 kg. [N 19, 4a; N 76, 3c; N C, 9c; JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49b; L 37, 49e; L 3, 2b; L 1a-m; A 4, 4b; Gwn; monogr.; N C, add.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
34317 |
varken van drie tot vijf maanden |
broeiling:
brøi̯leŋ (Q117p Nieuwenhagen),
brø̄leŋ (Q117p Nieuwenhagen)
|
Een halfvet varken van 50 tot 80 kg. Volgens het WNT (III, 1 p. 1460) is een broeiling een "speenvarken", eigenlijk een "varken geschikt om te broeien". Het gaat hier dus om een varken dat zo goed als slachtklaar is. [N 76, 3d; JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 19, 8; L 37, 49f; N 19, 4a; A 4, 4b; monogr.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
34362 |
varkens fokken |
fokken:
fǫkǝ (Q117p Nieuwenhagen),
tuchten:
tsøxtǝ (Q117p Nieuwenhagen)
|
Zich toeleggen op de teelt van varkens. [N 76, 37b; monogr.]
I-12
|
34359 |
varkens houden |
houden:
høi̯ǝ (Q117p Nieuwenhagen),
varken(s) houden:
vē̜ǝrkǝs hōtǝ (Q117p Nieuwenhagen)
|
Het houden van varkens, in het algemeen gezegd. [N 76, 37a]
I-12
|
34363 |
varkens mesten |
vetmasten:
vɛtmastǝ (Q117p Nieuwenhagen),
vetmesten:
vɛtmɛstǝ (Q117p Nieuwenhagen)
|
Het vetmesten van varkens totdat ze geschikt zijn voor export of slacht. [N 76, 37c; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
33391 |
varkensstal, varkenshok |
varkensstal:
vɛrkǝs[stal] (Q117p Nieuwenhagen)
|
De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.]
I-6
|