17882 |
blutsen |
blutsen:
blútsjə (Q117p Nieuwenhagen)
|
Blutsen: een buil slaan, een deuk slaan (blutsen, knutsen, butsen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33507 |
blutsen, van een appel |
blutsen:
WBD/WLD
blŭtsjə (Q117p Nieuwenhagen),
kneuzen:
WBD/WLD
kneuzə (Q117p Nieuwenhagen)
|
Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)]
I-7
|
24999 |
bobbel, kleine verhevenheid |
brobbel:
brŏebəl (Q117p Nieuwenhagen),
knobbel:
knŏĕbəl (Q117p Nieuwenhagen),
knobbeltje:
knūūbəlkə (Q117p Nieuwenhagen),
knode:
knāōə (Q117p Nieuwenhagen)
|
een kleine, ronde, meestal holle verhevenheid op een oppervlak [bobbel, brobbel, knobbel, hulte] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18143 |
bochel |
pokkel:
poekel (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen),
pôkkel (Q117p Nieuwenhagen)
|
bochel [hooge ruch, bult, schoft] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
27811 |
bocht |
bocht:
bǫx (Q117p Nieuwenhagen)
|
Fitting die wordt gebruikt om een leiding in een andere richting te voeren. Zie ook afb. 260. [N 64, 117b]
II-11
|
28117 |
bochtstuk |
slijtstuk:
šlītštøk (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Maurits])
|
Bochtstuk van een buisleiding. [N 95, 562; monogr.; Vwo 145; Vwo 260; Vwo 308]
II-5
|
21864 |
bod |
roep:
rōōp (Q117p Nieuwenhagen)
|
de geboden som op een veiling [bod, gebod, roep] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
22391 |
boek kaarten |
stok:
sjtoͅk (Q117p Nieuwenhagen)
|
Alle kaarten bij elkaar die één speler in de hand heeft [boek]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24569 |
boeket |
boeket:
WBD/WLD
bəkèt (Q117p Nieuwenhagen),
ruiker:
WBD/WLD
rūūkər (Q117p Nieuwenhagen),
struik:
WBD/WLD
strōēëk (Q117p Nieuwenhagen),
struis:
WBD/WLD; WNT sub struis II
sjtraus (Q117p Nieuwenhagen),
tuiltje:
WBD/WLD
tūūlkə (Q117p Nieuwenhagen)
|
Een aantal bijeengebonden of —gevoegde bloemen (tuit, tuiltje, boeket, ruiker, bloemetje). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
32982 |
boekweit |
boekweit:
bokǝnt (Q117p Nieuwenhagen),
bōkǝt (Q117p Nieuwenhagen)
|
Fagopyrum esculentum Moench. Een graansoort die gemakkelijk groeit op weinig vruchtbare grond. Boekweit kent geen aren; de korrels hangen in trosjes aan vertakkingen van de stengel. Het zaad is licht en wordt zeer dun gezaaid, slechts 20 kg per hectare. De samenstelling boekweit, -letterlijk "beuke-tarwe" (boek is wisselvorm van beuk), vanwege de drievlakkige vrucht- is kennelijk al snel ondoorzichtig geworden, temeer omdat het element ''weit'' voor "tarwe" in het zuiden van het Nederlandse taalgebied tot de uiterste oostrand beperkt was (zie het lemma ''tarwe'' (1.2.8) met kaart 8). Er zijn dan ook talrijke contractie-vormen ontstaan; het WNT geeft: boekeit, boeket, boekent. In de XVe eeuw is het gewas vanuit Aziē naar Europa ingevoerd; de eerste attestatie in het Nederlandse taalgebied dateert van 1440. De zegsman van K 278 merkt op: "Boekweit en koolzaad werden gewoonlijk alleen op het veld gedorst omdat het geen vervoer verdragen kon." Volgorde van de varianten 1) twee volledige syllaben 2) tweede syllabe toonloos 3) n-epenthese in tweede syllabe. Zie afbeelding 1, f.' [JG 1a, 1b; L 1 a-m; L lijst graangewassen, 1; R 3, 26; S 4; Wi 18; monogr.]
I-4
|