22414 |
vissnoer |
lijn:
liŋ (Q117p Nieuwenhagen),
snoer:
sjnōr (Q117p Nieuwenhagen)
|
Een touw met een of meer haken om vis te vangen [snoer, lijn]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22417 |
visvangst |
vangst:
vaŋs (Q117p Nieuwenhagen)
|
Alles wat men vangt bij het vissen [vangst, rafel]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20727 |
vlaai |
vladem:
vlaam (Q117p Nieuwenhagen)
|
Vla, bekend cirkelvormig gebak met vulling (vlaoj, flaaj, tabbeschaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20730 |
vlaai met deegdeksel |
toeslag:
towschlaag (Q117p Nieuwenhagen)
|
Vla met deksel van deeg (dekselvlaoj, slof, toeslaag?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20731 |
vlaai met reepjes deeg |
taart:
toët (Q117p Nieuwenhagen)
|
Vla waarover kruislings reepjes van deeg zijn gelegd (lödderkesvlaa?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20729 |
vlaaienvulling |
spijs:
spiés (Q117p Nieuwenhagen)
|
Vruchtenmoes dat op de vla gesmeerd wordt (spijs?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
31547 |
vlakplaat |
vlakplaat:
vlakplāt (Q117p Nieuwenhagen)
|
Vlakke, gietijzeren plaat die wordt gebruikt om de vlakheid van een werkstuk te controleren. Het werkstuk wordt daartoe over de met olie en een kleurstof ingesmeerde vlakplaat bewogen. De hoge plekken van het werkstuk worden zo met kleurstof gemerkt en kunnen vervolgens met het schraapstaal worden verwijderd. Zie ook afb. 206. [N 33, 344; N 64, 30b; N 66, 11b]
II-11
|
24914 |
vlaktex |
vlakte:
vlaktə (Q117p Nieuwenhagen)
|
vlakte, vlakke of effen strook land [blakte] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17751 |
vlechten |
breien:
brĕĭjə (Q117p Nieuwenhagen),
vlechten:
vlèchtə (Q117p Nieuwenhagen)
|
lokken haar op regelmatige wijze kruizelings door elkaar strengelen [vlechten, breien] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
24457 |
vleermuis |
blaarmuis:
blaarmoes (Q117p Nieuwenhagen)
|
vleermuis [DC 40 (1965)]
III-4-2
|