28383 |
dubbelkettingtransporteur |
pantser:
pantsǝr (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Laura, Julia]),
trapo:
trāpō (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Domaniale])
|
Transportinrichting voor hellend en dalend vervoer van kolen, stenen en materiaal. "Het bestaat uit een lange stilstaande ijzeren goot met omgeplooide zijden, in deze zijden zijn er twee kettingen die langs onder terugkeren. Deze twee kettingen zijn verbonden met schraapijzers die de losgemaakte kolen meenemen. De pantser wordt automatisch tegen het voortschrijdend front geschoven door persluchtcylinders. Het toestel is betrekkelijk nieuw" (Vanwonterghem pag. 169). Het woordtype "pantser" is terug te voeren op het feit dat het apparaat gewoonlijk als zijwanden een paar stevige ijzeren platen heeft. De transporteur kan als geleiding dienen voor een schaafploeg (zie het lemma Koolploeg, Koolschaaf). De woordtypen "gusto", "beien" en "prünte" duiden de fabrikanten van de apparaten aan. De dubbelkettingtransporteur vertoont enige gelijkenis met de schraapgoot. Daarom is een aantal opgaven uit dit lemma terug te vinden in het lemma Schraapgoot. [N 95, 657; N 95, 604; monogr.; Vwo 581; Vwo 582; Vwo 583]
II-5
|
17666 |
duim |
duim:
der doem (Q117p Nieuwenhagen),
doem (Q117p Nieuwenhagen)
|
duim [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25279 |
duim, maat van 2,5 cm |
duim:
dŏĕm (Q117p Nieuwenhagen),
tol:
tsŏŏl (Q117p Nieuwenhagen)
|
de maat die een lengte van 2 1/2 cm aangeeft [duim] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24921 |
duin |
zandheuvel:
zankhûûvəl (Q117p Nieuwenhagen)
|
duin, heuvel van zand [zandklip, zandbult, blink] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
23504 |
duitse mis |
duitse mis:
dŭŭtsje mèès (Q117p Nieuwenhagen),
ing dütsje mès (Q117p Nieuwenhagen)
|
Een Duitse mis, door de gelovigen samen gezongen [Duutsje zingmèa?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23225 |
duivel |
duivel:
dr duuvel (Q117p Nieuwenhagen),
dūūvel (Q117p Nieuwenhagen)
|
De duivel [duvel, duuvel, deivel]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
wijfje:
wiĕfkə (Q117p Nieuwenhagen),
zij:
zeej (Q117p Nieuwenhagen)
|
een vrouwelijke duif (duivinne, wijfje) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
18006 |
duizelig |
duizelig:
duuzelig (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen),
duizig:
deuzig (Q117p Nieuwenhagen),
schwindlig (du.):
sjziendelich zieë (Q117p Nieuwenhagen),
swiendelich (Q117p Nieuwenhagen)
|
duizelig [locht, deuzig, duizig, dol, zat] [N 10a (1961)] || duizelig zijn [DC 60 (1985)] || duizeligheid [DC 60 (1985)]
III-1-2
|
18008 |
duizeling, duizeligheid |
schwindel (du.):
sjwiĕndəl (Q117p Nieuwenhagen)
|
Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, zwindel). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24312 |
duizendpoot |
duizendpoot:
doezend-pôêt (Q117p Nieuwenhagen),
duzendpoët (Q117p Nieuwenhagen)
|
duizendpoot [duuzendbeender, -been] [N 26 (1964)]
III-4-2
|