34643 |
rijtuig |
wagel:
wǭgǝl (P117p Nieuwerkerken)
|
Personenvoertuig, waarbij niet de huifkar bedoeld wordt. Gezien het feit dat het hier om zaken gaat die reeds lang verdwenen zijn, is de verwarring rond de dialecttermen groot. Dit lemma is samengesteld uit de antwoorden op algemene vragen als "hoe noemt u een tweewielig rijtuig" die geen betrekking hebben op een specifieke soort. Ook de meer algemene antwoorden die in N 101 bij de vragen naar bepaalde soorten rijtuigen opgegeven werden, zijn hier verwerkt. De veel voorkomende opgaven "koets" en "sjees", de bekendste vier- en tweewielige rijtuigen, zijn in de betreffende lemmata opgenomen. [N 101, 1-14; N G 51; L 1 a-m; L 28, 24; L 36, 70; LA 288; S 18, 30; Wi 16; monogr]
I-13
|
33978 |
rijzadel |
rijzadel:
rē̜ǝzǭl (P117p Nieuwerkerken)
|
Zadel dat gebruikt wordt bij het berijden van een paard. [JG 1a, 1b]
I-10
|
33084 |
rijzen, uit de aren vallen |
builen:
bø̜̄lǝ (P117p Nieuwerkerken)
|
Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.]
I-4
|
18396 |
ring |
ring:
nenrrEngk (P117p Nieuwerkerken)
|
ring [GTP]
III-1-3
|
29911 |
ringen |
trompen:
trumpǝ (P117p Nieuwerkerken)
|
Het varken een ring in de neus zetten om het het wroeten te beletten. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 70, 9; N 19, 26; N 19, 26, Q 98 add.; monogr.]
I-12
|
33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
raven afdoen:
ra.və avdun (P117p Nieuwerkerken),
schoonmaken:
sxunmōͅkə (P117p Nieuwerkerken)
|
[Goossens 1b (1960)] [N Q (1966)]
I-7
|
33478 |
rode aalbes |
rode beren:
roej bère (P117p Nieuwerkerken)
|
I-7
|
20655 |
rode kool |
kool:
kyəl (P117p Nieuwerkerken, ...
P117p Nieuwerkerken),
rode kool:
roei kuuəl (P117p Nieuwerkerken, ...
P117p Nieuwerkerken),
rui kyəl (P117p Nieuwerkerken),
ruiə kuəl (P117p Nieuwerkerken)
|
rode kool [ZND 34 (1940)] || Rode kool (als plant of gewas) [Goossens 1b (1960)], [Lk 05 (1953)], [N Q (1966)], [ZND 34 (1940)] || rode kool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
19441 |
roestplek |
ijzerenmaal:
plekken in linnen
ijsdremaal (P117p Nieuwerkerken)
|
roestplek [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
19410 |
roet |
kruis:
kreͅi̯s (P117p Nieuwerkerken),
roet:
(kort uitgesproken)
roek (P117p Nieuwerkerken)
|
Het rookzwart dat onder een ketel vastzit (zoet, zwart, roet, kroos) [N 79 (1979)] || rookzwart onderaan een ketel [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|