34271 |
schijten |
kakken:
kákǝ (P117p Nieuwerkerken),
schijten:
sxē̜ǝ.tǝ (P117p Nieuwerkerken)
|
Vaste ontlasting hebben, gezegd van vee. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
21248 |
schipper |
man van het schip:
man van da sxip (P117p Nieuwerkerken)
|
schipper [RND]
III-3-1
|
19919 |
schoffel |
schoffel:
šxufǝl (P117p Nieuwerkerken)
|
Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7]
I-5
|
33302 |
schoffelen, wieden met de schoffel |
schoffelen:
šxufǝlǝ (P117p Nieuwerkerken)
|
Met een schoffel de bovengrond tussen de plant(rijen) van een gewas zodanig bewerken dat de korstige bovenlaag verkruimeld en het onkruid afgestoken wordt. Het woord schoffelen kan niet alleen in absolute zin gebruikt worden, maar laat zich ook verbinden met een object. Dat kan de te bewerken grond zijn (akker, tuin, enz.) maar ook het te verzorgen gewas dat op die grond staat (bijv. de bieten), en ook het onkruid. [N 15, 6; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit A 47, 11a]
I-5
|
33782 |
schoft |
schocht:
sxǫxt (P117p Nieuwerkerken)
|
Het benige uitsteeksel dat de hals van de rug scheidt, het hoogste punt van de ruggegraat. Zie afbeelding 2.17. [JG 1a, 1b; N 8, 14, 32.1 en 32.2]
I-9
|
33977 |
schoftzadel |
zadel:
zǭl (P117p Nieuwerkerken)
|
Het zadel dat een tussen berries ingespannen paard op de schoft draagt. [JG 1a, 1b; N 13, 64a; monogr.]
I-10
|
22371 |
schommel |
schok:
/
schok (P117p Nieuwerkerken)
|
schommel [SND (2006)]
III-3-2
|
21277 |
school |
school:
tsxoul (P117p Nieuwerkerken)
|
school [RND]
III-3-1
|
21286 |
schoolkinderen |
schoolkinderen:
sxuulkiiŋər (P117p Nieuwerkerken)
|
schoolkinderen [RND]
III-3-1
|
33422 |
schop, afdak voor landbouwgereedschappen |
schop:
sxǫp (P117p Nieuwerkerken),
schuil:
sxø̄l (P117p Nieuwerkerken)
|
Het gedeelte van de boerderij-gebouwen waarin het los gereedschap, de karren, wagens en werktuigen worden opgeslagen. Soms stond deze bergplaats op zichzelf, maar doorgaans was ze tegen de schuur aangebouwd en bestond ze uit een groot afdak, zonder muren. Scherf is een contaminatie van ''schelf(t)'' en ''scherm''. Schaldij is eigenlijk "binnenplaats". Zie ook de plattegronden bij paragraaf 1.2. [N 5A, 73c en 80a; N 5, 105a, 106 en 107; JG 1a, 1b, 1c, 2a, 2b en 2c; L 1a-m; L B1, 179; L 6, 56 en 57; L 12, 1; L 19a, 11; Gwn 4, 1; S 1 en 50; monogr.]
I-6
|