28694 |
sikkel |
zikkel:
zikǝl (P117p Nieuwerkerken)
|
Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5
|
20791 |
sinaasappel |
appelesien:
appellesien (P117p Nieuwerkerken),
appelsien:
appelsien (P117p Nieuwerkerken)
|
sinaasappel [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|
22799 |
sint-maarten |
sinte-maarten:
sinte matte (P117p Nieuwerkerken)
|
Sint-Maarten. [ZND 38 (1942)]
III-3-2
|
23286 |
sint-pieter te rome |
sinte-pieter:
sinte pie(ə)ter (P117p Nieuwerkerken),
sinte-pie(ə)tər (P117p Nieuwerkerken)
|
Sint-Pieter. [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
19420 |
sintel |
krik:
krikke (P117p Nieuwerkerken)
|
Geheel of halfuitgebrand samengesmolten stuk steenkool (sintel, singel, slak) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33587 |
sjalot |
sjalot:
səloͅtə (P117p Nieuwerkerken)
|
sjalotten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
33550 |
sla, algemeen |
salade:
slōͅət (P117p Nieuwerkerken)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17870 |
slaan |
houwen:
gəhout zu blou azənə lap (P117p Nieuwerkerken),
slaan:
paars en blauw geslage (P117p Nieuwerkerken),
zwat en blooaw gesloage (P117p Nieuwerkerken)
|
bont en blauw geslagen [RND] || ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)]
III-1-2
|
25407 |
slachtbrug |
bak:
bak (P117p Nieuwerkerken)
|
De houten brug waarin het rund verder ver-werkt wordt. Vaak is dit een constructie van twee lange balken die - met inachtneming van enige onderlinge tussenruimte - door twee dwarsbalken zijn verbonden. In de zo tot stand gekomen rechthoekige ruimte past de rug van het dier: opzij vallen is door de steunende werking van de balken niet mogelijk. Ook andere middelen worden wel gebruikt om dit te bereiken: Zie afb. 7. [N 28, 39; monogr.]
II-1
|
25342 |
slachten |
dooddoen:
duǝtun (P117p Nieuwerkerken)
|
Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.]
II-1
|