19510 |
waterketel, moor |
ketel:
keͅtəl (P117p Nieuwerkerken),
pot:
poͅt (P117p Nieuwerkerken)
|
de gewone ketel om water te koken (fr. bouilloire) [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
33631 |
waterput |
put:
pøt (P117p Nieuwerkerken)
|
[RND 08]
I-7
|
33093 |
waterring van de mijt |
waterlaag:
wɛtǝrlōx (P117p Nieuwerkerken)
|
Waterring, waterlaag of kaplaag van de korenmijt. De laag schoven die het verst naar buiten steekt, juist waar de kap begint. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Voor euze enz. vergelijk wnt XI, onder oozie, ooziedrup enz., "het gedeelte van het dak dat over den muur uitsteekt en het regenwater afwerpt", "afdak" dus. Zie afbeelding 8, a. [N 15, 45c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
22860 |
weddenschap |
weddingschap:
wödiŋschap (P117p Nieuwerkerken)
|
weddenschap [RND]
III-3-2
|
18166 |
weer genezen |
weer genezen:
wir geniəze (P117p Nieuwerkerken),
weer op zijn effen:
wir op z`n effe (P117p Nieuwerkerken)
|
hij is weer op zijn effen (weer genezen) [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
25112 |
weerlichten |
heiweren:
heewiərt (P117p Nieuwerkerken)
|
weerlichten [ZND 21 (1936)]
III-4-4
|
21247 |
weg |
baan:
bōͅn (P117p Nieuwerkerken)
|
weg [RND]
III-3-1
|
33663 |
wei |
wei:
węi̯ (P117p Nieuwerkerken, ...
P117p Nieuwerkerken)
|
Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-11, I-8
|
32969 |
welig, gelp |
fel:
fęi̯l (P117p Nieuwerkerken)
|
Opgaven voor de uitdrukking "de tarwe groeit welig, staat gelp". Derf betekent eigenlijk "ongaar, onrijp". [L 35, 61; monogr.]
I-4
|
17597 |
wenkbrauw |
wenkbrauw:
Slechts zelden gebruikt.
wenkbrauwen (P117p Nieuwerkerken),
wenkschel:
wijnschellen (P117p Nieuwerkerken)
|
dikke wenkbrauwen (haarbogen op het voorhoofd) [ZND 34 (1940)]
III-1-1
|