e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwerkerken

Overzicht

Gevonden: 1691
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
branden branden: branǝ (Nieuwerkerken), branə (Nieuwerkerken) branden [ZND 01 (1922)] || Na het krabben worden nog achtergebleven haren met brandend stro of een kaars of, moderner, met een (gas)brander verwijderd. [N 28, 25; N 28, 32] II-1, III-2-1
brandhout meterhout: mētərhoat (Nieuwerkerken, ... ), vinkelhout: finkelhoət (Nieuwerkerken), fiŋkəlhoat (Nieuwerkerken, ... ) [ZND 22 (1936)]brandhout [ZND 01 (1922)] || brandhout; klein hout voor de kachel [ZND 22 (1936)] I-7, III-2-1
brede buikriem onderhulp: ǫndǝrhø̜lǝp (Nieuwerkerken) Riem die onder de buik van het paard wordt gespannen en aan de twee uiteinden van de berries wordt vastgemaakt. Hij zorgt ervoor dat het paard steviger tussen de berries staat en voorkomt dat de kar opkipt. Deze riem is breder dan de smalle buikriem opdat hij bij het opkippen van de kar niet in de buik van het paard zou snijden. [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 73] I-10
brede landweg dreeft: dręft (Nieuwerkerken) Brede landweg of een niet-openbare weg door bouw- of weiland. [N 5A, 75a; S 7; Wi 17; L 23, 31a; L 23, 31b; L 1a-m; L 40, 25; monogr.] I-8
breeddorser langdorser: laŋdǫsǝr (Nieuwerkerken) Bij deze dorsmachine werden de schoven dwars, in de breedte, of, anders gezegd, overlangs, in de opening geschoven. Hier gebeurt het eigenlijke dorsen door een molen met latten of wellen. Wompes Pelzer is een Duits fabrikaat breeddorsers, dat nog door paardekracht werd voortbewogen. Zie afbeelding 12. [N 14, 6b; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
breien strikken: breien nooit gebruikt  koase strikke (Nieuwerkerken) Kousen breien. [ZND 22 (1936)] III-1-3
breinaald strikijzer: strikijzers (Nieuwerkerken) Hoe heten de stalen pennen waarmee gebreid wordt? [ZND 22 (1936)] III-1-3
brem brem: -  brei:im (Nieuwerkerken), bri-jem (Nieuwerkerken) brem: lage heester met gele zijstandige bloemen, die in de heide of ok langs spoorbanen groeit; fr. genêt; lat. genista [ZND 32 (1939)] III-4-3
bretel help: Vernederlandscht: hulpen.  həlpe (Nieuwerkerken) draagband om een broek op te houden (fr. bretelle) [ZND 35 (1941)] III-1-3
breuk breuk: breuk (Nieuwerkerken), hij is gebroken: hieə is gebroke (Nieuwerkerken) hij heeft een breuk (in de buik; Fr. hernie) [ZND 22 (1936)] III-1-2