e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L433p plaats=Nieuwstadt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vestzakje kamizooltjestasje (<fr.): kamezeulkestesjke (Nieuwstadt) het zakje in het vest [N 59 (1973)] III-1-3
vieruursboterham koffiedrinken, het -: koffe drenke (Nieuwstadt), koffiedrinke (Nieuwstadt), kòffiedrènkə (Nieuwstadt), vierurenskopje: et veier-oeresköpke (Nieuwstadt) de maaltijd met brood rond 4 uur [N 07 (1961)] || maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)] III-2-3
vijf centiem knabje: knepke (Nieuwstadt) een muntstuk van vijf centimes (in België) [solleke, knepke, halve sol] [N 89 (1982)] III-3-1
vijf wonden van christus vijf wonden van onze-lieve-heer: vief wonje van ooze livvenheer (Nieuwstadt) De vijf wonden, de kruiswonden van Christus [de vunnef wónde?]. [N 96B (1989)] III-3-3
vijg vijg: vieg (Nieuwstadt) De eetbare, zoete, vlezige vrucht van de vijgeboom (vijg, smeerlap, vijgedaal). [N 82 (1981)] III-2-3
vijver kuiltje: kuulke (Nieuwstadt), poel: poul (Nieuwstadt), poeltje: puilke (Nieuwstadt), vijver: vīēvər (Nieuwstadt), vīvǝr (Nieuwstadt), wijert: wīērt (Nieuwstadt) klein natuurlijk of gegraven waterbekken, bijv. in een tuin [vijver, wijer, wijert, kuil, poel] [N 81 (1980)] || Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.] I-8, III-4-4
vin vin: vinne (Nieuwstadt) Hoe noemt u het min of meer waaiervormige voortbewegingsorgaan van een vis, op de rug, borst en buik en aan de staart (vin, vlim) [N 83 (1981)] III-4-2
vinger vinger: vinger (Nieuwstadt) vinger [DC 01 (1931)] III-1-1
vingerhoed vingerhoed: veŋǝrhǫwt (Nieuwstadt) Dopje of hoedje van harde stof, bijv. metaal, dat men bij het naaien over de top van een vinger zet om die te beschermen en aan de naald kracht bij te zetten. De vingerhoed is van boven dicht, dit in tegenstelling tot de naairing. Zie afb. 13. [N 59, 14; N 62, 67a; Gi 1.IV, 61; MW; monogr.] II-7
vink boekvink: boutvenk (Nieuwstadt) Hoe heet de vink? [DC 06 (1938)] III-4-1