17920 |
knijpen |
knijpen:
kniepe (L433p Nieuwstadt, ...
L433p Nieuwstadt)
|
Knellen: stijf drukken zodat daardoor een striem ontstaat (knellen, knijpen, duwen, wringen, klemmen). [N 84 (1981)] || Knijpen: vel of vlees met de vingers samenknijpen; drukken (nijpen, knijpen, pitsen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
27967 |
knikken |
breken:
brę̄kǝ (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Eisden]),
doorbuigen:
dōrbø̜jgǝ (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Gezegd van een stijl die door te zware belasting doorbuigt. [N 95, 357; monogr.]
II-5
|
22363 |
knikker |
meis:
meisje (L433p Nieuwstadt)
|
Balletjes van gebakken aarde, steen, marmer of glas [bolbaai, kets, kaaischeut, jibber, klits, ket, til, knipper, knot, marbol, marbel, mölmer, kaster, kasser, huuf, köls, kölster, vrenkel]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22364 |
knikkerkuiltje |
kuiltje:
kuulke (L433p Nieuwstadt, ...
L433p Nieuwstadt),
stuikkuiltje:
sjtokkuulke (L433p Nieuwstadt)
|
Een holletje in de grond, door de kinderen gebruikt bij het knikkeren? [DC 21 (1952)] || Het holletje in de grond bij t knikkeren [kuil, kuiltje, putje, O, demke]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22471 |
knikkers laten rollen |
schijvelen:
sjievele (L433p Nieuwstadt)
|
Knikkers laten rollen [druilen, trullen, dullen, reuzelen, dreutelen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22503 |
knikkers laten stuiteren |
schieten:
sjeite (L433p Nieuwstadt)
|
Knikkers laten stuiteren in het knikkerspel [bonken, kletsen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17784 |
knipogen |
knipogen:
knipuige (L433p Nieuwstadt)
|
Knipogen: een oog even sluiten en weer openen, als teken van verstandhouding (knipogen, pinken). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
28942 |
knippatroon |
patroon:
pǝtrōn (L433p Nieuwstadt)
|
Een naar de vereiste vorm geknipt of te knippen stuk papier, waarnaar de stof voor kledingstukken geknipt wordt. [N 59, 48a; N 62, 4; MW; monogr.]
II-7
|
28947 |
knippen, snijden |
snijden:
šni-jǝ (L433p Nieuwstadt),
uitsnijden:
ūtšni-jǝ (L433p Nieuwstadt)
|
Het uitsnijden van het patroon uit de stof of de stof met de schaar volgens patroon in stukken verdelen. Het object stof, patroon, kleed, stuk is bij de woordtypen knippen en snijden niet gedocumenteerd. [N 59, 50; N 62, 3; Gi, 1.IV, 21; MW]
II-7
|
19316 |
knoeier |
slodder:
slödder (L433p Nieuwstadt),
sloddervos:
slöddervos (L433p Nieuwstadt)
|
onachtzaam of onordelijk in zijn werk of in zijn geheugen [lod, hordsig, slordig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|