18533 |
vestzakje |
kamizooltjestasje (<fr.):
kamezeulkestesjke (L433p Nieuwstadt)
|
het zakje in het vest [N 59 (1973)]
III-1-3
|
20574 |
vieruursboterham |
koffiedrinken, het -:
koffe drenke (L433p Nieuwstadt),
koffiedrinke (L433p Nieuwstadt),
kòffiedrènkə (L433p Nieuwstadt),
vierurenskopje:
et veier-oeresköpke (L433p Nieuwstadt)
|
de maaltijd met brood rond 4 uur [N 07 (1961)] || maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21537 |
vijf centiem |
knabje:
knepke (L433p Nieuwstadt)
|
een muntstuk van vijf centimes (in België) [solleke, knepke, halve sol] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
23739 |
vijf wonden van christus |
vijf wonden van onze-lieve-heer:
vief wonje van ooze livvenheer (L433p Nieuwstadt)
|
De vijf wonden, de kruiswonden van Christus [de vunnef wónde?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20894 |
vijg |
vijg:
vieg (L433p Nieuwstadt)
|
De eetbare, zoete, vlezige vrucht van de vijgeboom (vijg, smeerlap, vijgedaal). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
24961 |
vijver |
kuiltje:
kuulke (L433p Nieuwstadt),
poel:
poul (L433p Nieuwstadt),
poeltje:
puilke (L433p Nieuwstadt),
vijver:
vīēvər (L433p Nieuwstadt),
vīvǝr (L433p Nieuwstadt),
wijert:
wīērt (L433p Nieuwstadt)
|
klein natuurlijk of gegraven waterbekken, bijv. in een tuin [vijver, wijer, wijert, kuil, poel] [N 81 (1980)] || Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.]
I-8, III-4-4
|
24386 |
vin |
vin:
vinne (L433p Nieuwstadt)
|
Hoe noemt u het min of meer waaiervormige voortbewegingsorgaan van een vis, op de rug, borst en buik en aan de staart (vin, vlim) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
17768 |
vinger |
vinger:
vinger (L433p Nieuwstadt)
|
vinger [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
28889 |
vingerhoed |
vingerhoed:
veŋǝrhǫwt (L433p Nieuwstadt)
|
Dopje of hoedje van harde stof, bijv. metaal, dat men bij het naaien over de top van een vinger zet om die te beschermen en aan de naald kracht bij te zetten. De vingerhoed is van boven dicht, dit in tegenstelling tot de naairing. Zie afb. 13. [N 59, 14; N 62, 67a; Gi 1.IV, 61; MW; monogr.]
II-7
|
24265 |
vink |
boekvink:
boutvenk (L433p Nieuwstadt)
|
Hoe heet de vink? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|