33479 |
witte aalbes |
witte wiemeren:
witte wiemere (L433p Nieuwstadt)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
24864 |
witte dovenetel |
witte doofnetel:
wetǝ dǫu̯fnētǝl (L433p Nieuwstadt),
-
witte douf netel (L433p Nieuwstadt)
|
Lamium album L. De dovenetelsoort (zie het lemma Dovenetel, Algemeen) met roomwitte bloemen. Deze soort komt zeer algemeen voor op wegbermen, in weilanden en op stortplaatsen en wordt 30 tot 60 cm hoog. De plant bloeit van april tot de herfst. Als de opgave identiek is aan die van het lemma Dovenetel, Algemeen, dan is deze hier niet nog eens opgenomen. Dit lemma kan alleen gelezen worden als aanvulling op het lemma Dovenetel, Algemeen. [A 13, 12a; monogr.] || witte dovenetel (Lamium album L.) [DC 13 (1945)]
I-5, III-4-3
|
20575 |
witte kaas, wrongel |
fluitkaas:
fluitkees (L433p Nieuwstadt),
fluitkéés (L433p Nieuwstadt)
|
hangop; Hoe noemt U: Een koud melkgerecht van karnemelk die men in een zak of in een doek opgehangen, heeft laten uitdruipen en vervolgens met melk en suiker aangemengd, opdient (hangop, hangebast) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20654 |
witte kool |
kappes:
kappes (L433p Nieuwstadt),
kappesmoes:
kappesmous (L433p Nieuwstadt)
|
witte kool, de kool waarvan zuurkool gemaakt wordt [DC 27 (1955)]
I-7
|
24280 |
witte kwikstaart |
akkermannetje:
akkermenke (L433p Nieuwstadt)
|
kwikstaart, wit [DC 26 (1954)]
III-4-1
|
24574 |
witte waterlelie |
waterbloem:
-
waterbloum (L433p Nieuwstadt),
waterlelie:
-
waterlelie (L433p Nieuwstadt)
|
witte waterlelie [DC 17 (1949)]
III-4-3
|
18867 |
woede |
gift:
gif (L433p Nieuwstadt)
|
hevige boosheid [gift, gif, koleire, woede, horzel, frut] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24907 |
woensdagx |
goensdag:
gounsdig (L433p Nieuwstadt, ...
L433p Nieuwstadt)
|
dag; woensdag [N 07 (1961)] || de vierde dag van de week, woensdag [goensdag] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21131 |
woest, wild rijden |
rotsen:
Van Dale: I. rotsen, (gew.) 1. rossen; - rondlopen; - 2. ravotten, stoeien.
roetsje (L433p Nieuwstadt)
|
woest, wild rijden [rossen, rotsen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19835 |
wonen |
wonen:
wonen (L433p Nieuwstadt)
|
een nestje hebben, gezegd van vogels (nesten, wonen, houden) [N 83 (1981)]
III-4-1
|