18509 |
drukknoop |
knippertje:
knepǝrkǝ (L433p Nieuwstadt)
|
Uit twee helften bestaand knoopje dat sluit door de delen in elkaar te drukken. [N 62, 52; MW]
II-7
|
27958 |
drukkooitje |
drukkooitje:
drukkooitje (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Julia])
|
Een uit kruiselings op elkaar bevestigde halfhouten of dunne rondhouten vervaardigd kooitje. Drukkooitjes worden op de kappen van starre ondersteuningen geplaatst om de eerste druk van het dakgesteente op te vangen. Op de Domaniale mijn had een drukkooitje volgens een invuller uit Q 121 een afmeting van 40 bij 40 centimeter. Het was samengesteld uit houten paaltjes van ongeveer 5 centimeter doorsnede. [N 95, 324; monogr.]
II-5
|
25133 |
druppel |
druppel:
drūppel (L433p Nieuwstadt),
einen dröppel water (L433p Nieuwstadt)
|
druppel water [dröp, dröppel] [N 07 (1961)] || een afgescheiden, min of meer bolvormig vochtdeeltje [drup, druppel, droppel, drop] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
28383 |
dubbelkettingtransporteur |
beier:
bęjǝr (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Zolder])
|
Transportinrichting voor hellend en dalend vervoer van kolen, stenen en materiaal. "Het bestaat uit een lange stilstaande ijzeren goot met omgeplooide zijden, in deze zijden zijn er twee kettingen die langs onder terugkeren. Deze twee kettingen zijn verbonden met schraapijzers die de losgemaakte kolen meenemen. De pantser wordt automatisch tegen het voortschrijdend front geschoven door persluchtcylinders. Het toestel is betrekkelijk nieuw" (Vanwonterghem pag. 169). Het woordtype "pantser" is terug te voeren op het feit dat het apparaat gewoonlijk als zijwanden een paar stevige ijzeren platen heeft. De transporteur kan als geleiding dienen voor een schaafploeg (zie het lemma Koolploeg, Koolschaaf). De woordtypen "gusto", "beien" en "prünte" duiden de fabrikanten van de apparaten aan. De dubbelkettingtransporteur vertoont enige gelijkenis met de schraapgoot. Daarom is een aantal opgaven uit dit lemma terug te vinden in het lemma Schraapgoot. [N 95, 657; N 95, 604; monogr.; Vwo 581; Vwo 582; Vwo 583]
II-5
|
22021 |
duif (alg.) |
duif:
Algemene opmerking: deze vragenlijst is nagenoeg niet ingevuld (alleen vraag 1 en 177!).
dōēf (L433p Nieuwstadt)
|
Wat is de gewone dialectbenaming van de duif in het algemeen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21171 |
duiker |
duiker:
duker (L433p Nieuwstadt)
|
de waterdoorgang onder een weg (duiker, heul, geul, schoor) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25279 |
duim, maat van 2,5 cm |
duim:
doem (L433p Nieuwstadt)
|
de maat die een lengte van 2 1/2 cm aangeeft [duim] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24921 |
duin |
zavelberg:
ənne zavelberg (L433p Nieuwstadt)
|
duin, heuvel van zand [zandklip, zandbult, blink] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21965 |
duivenhok |
duivenstok:
Algemene opmerking: deze vragenlijst is nagenoeg niet ingevuld (alleen vraag 1 en 177!).
doevesjtok (L433p Nieuwstadt)
|
Hoe heet de woonplaats van de duif? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
18006 |
duizelig |
dol:
dul (L433p Nieuwstadt),
dul zeen (L433p Nieuwstadt),
sjeij oe‧t toe‧ wurs dul (L433p Nieuwstadt),
duizelig:
duzelig (L433p Nieuwstadt),
verduizeld:
hae sjlou:g mich vertuu‧zeld (L433p Nieuwstadt)
|
dol worden, iemand die lang heeft of is rondgedraaid [N 07 (1961)] || duizelig worden, iemand die een harde slag op zijn hoofd heeft gekregen [N 07 (1961)] || duizelig zijn [DC 60 (1985)] || duizeligheid [DC 60 (1985)] || Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, zwindel). [N 84 (1981)]
III-1-2
|