18121 |
fijt |
fijt:
fiet (L433p Nieuwstadt)
|
nagelontsteking: De ontsteking van a) heeft ook het beenvlees van een vingerkootje aangetast; fijt (zwart, daal, vijt, fijt, fijk, fiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20511 |
filet, haas |
haas:
háás (L433p Nieuwstadt)
|
lendestuk; Hoe noemt U: Lendestuk, ossehaas (ossehaas, harst, osseharst, runderharst, filet) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
34242 |
filter in de melkzeef |
boterzij:
bōtǝrzi (L433p Nieuwstadt),
zijdoek:
zidou̯k (L433p Nieuwstadt)
|
In het algemeen is de filter een linnen of katoenen lap waardoor de melk gezuiverd wordt van verontreinigingen. In plaats van deze lap gebruikt men ook wel een vel filtreerpapier of een schijf watten. Ouderwets is de met paardenhaar vervaardigde melkzeef. [L 48, 35.Ia, Ib en Ic; Lu 2, 35.Ib en Ic; A 18, 11b en 11c; BN 2, 4; monogr.]
I-11
|
24146 |
fladderen |
fladderen:
fladdere (L433p Nieuwstadt)
|
fladderen op gebrekkige wijze of bij korte beurten vliegen, gezegd van jonge vogels (flodderen, plodderen, plodden, vluggen, flaggeren, floddervleugelen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
20838 |
flauw |
flauw:
flāūw (L433p Nieuwstadt)
|
niet zout of hartig smakend (meeps, laf, flauw, flets, fleps) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
18010 |
flauwvallen |
kwalijk vallen:
kaolik valle (L433p Nieuwstadt),
kaolik vallen (L433p Nieuwstadt),
sterren zien:
ich krei‧g enne sjlaa‧g op mie:ne kop dèt ich sjtarre veu‧r mie:n ao‧ge zou:g (L433p Nieuwstadt),
verduizeld neervallen:
vertuzeld (L433p Nieuwstadt)
|
duizelig worden, iemand die een harde slag op zijn hoofd heeft gekregen [N 07 (1961)] || het bewustzijn verliezen [DC 60 (1985)] || Wilt u het volgende zinnetje aanvullen: hij kreeg zon harde klap, hij viel ... neer. (buiten bewustzijn) [DC 60 (1985)] || zwijm: In onmacht, in zwijm vallen (bezwijmen, vallen, zwijmelen, zwinden, kwalijk worden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21805 |
flemen |
afpingelen:
aafpingele (L433p Nieuwstadt)
|
vragen op een vleiende toon [afkuiten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
28043 |
flens |
flens:
flɛnš (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Opstaande rand aan het einde van buizen om deze met schroeven aan elkaar te kunnen verbinden. [N 95, 826; monogr.]
II-5
|
20525 |
flensje |
pannenkoekje:
pànnekuikskə (L433p Nieuwstadt)
|
flensje; Hoe noemt U: Een dun pannekoekje, een flensje (struifje, koekje, flensje, broedertje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17989 |
flets |
pips:
pupsj (L433p Nieuwstadt)
|
Flets: ongezond bleek of vaal van gelaatskleur (flets, geeps, kwips, pips). [N 84 (1981)]
III-1-2
|