18912 |
flink; flinke persoon |
schinder:
sjinder (L433p Nieuwstadt)
|
geneigd om flink aan te pakken, om stevig door te werken [hel, flink] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21345 |
fluisteren |
fluisteren:
fluustere (L433p Nieuwstadt)
|
fluisteren [DC 16 (1948)]
III-3-1
|
25025 |
fonkelen, flonkeren |
fonkelen:
fūnkele (L433p Nieuwstadt)
|
levendig, maar niet onrustig stralen of glanzen, warm schitteren [sprietelen, fonkelen, flonkeren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21559 |
fooi |
drinkgeld:
drinkgeldj (L433p Nieuwstadt)
|
de gift in geld aan iemand die een dienst verleend heeft (vanwege zijn beroep) [fooi, pree, drinkgeld] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
33528 |
framboos |
hensbeer:
mv: -e (e van hens zeer kort)
hensbere (L433p Nieuwstadt)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
18784 |
franje |
franjel:
fraanjele (L433p Nieuwstadt),
(mv)
frānjǝlǝ (L433p Nieuwstadt)
|
Hoe noemt U een randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden (franje?)? [N 62 (1973)] || Randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden. [N 62, 59; MW; S 9; monogr.]
II-7, III-1-3
|
24315 |
fret |
fret:
fret (L433p Nieuwstadt)
|
Fret, een tam bunzingachtig diertje waamee de konijnen uit hun holen worden verdreven [N 94 (1983)]
III-4-2
|
25240 |
fris weer |
koud:
kaut (L433p Nieuwstadt),
kuut (L433p Nieuwstadt)
|
tamelijk koud, gezegd van het weer [koutig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17598 |
fronsen |
fronselen:
fronsjele (L433p Nieuwstadt)
|
Fronsen: tot rimpels samentrekken, gezegd van wenkbrauwen en voorhoofd (fronsen, zich fronsen, fronselen, rimpelen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
20494 |
fruit eten |
knatsen:
knàtsjə (L433p Nieuwstadt)
|
fruit eten; Hoe noemt U: (Veel, onrijp) fruit eten (groezen, snaaien, snatsen, snoeien) [N 80 (1980)]
III-2-3
|