18012 |
hijgen |
hijgen:
hiege (L433p Nieuwstadt)
|
Hijgen: zwaar, hoorbaar ademen (hijgen, snakken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17955 |
hinken |
hinkelen:
hinkele (L433p Nieuwstadt)
|
Hinken: op één been voortspringen (hinken, hinkelen, hompen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18213 |
hoed |
hoed:
houd (L433p Nieuwstadt)
|
Deze hoed heeft een gele kleur [DC 42B (1967)]
III-1-3
|
34212 |
hoeden van koeien |
hoeden:
hø̜̄jǝ (L433p Nieuwstadt),
los hoeden:
lǫs hø̜̄jǝ (L433p Nieuwstadt),
met de koeien uitgaan:
met dǝ kø̜j ūtgǭn (L433p Nieuwstadt)
|
[N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.]
I-11
|
25008 |
hoek (tussen twee lijnen) |
hoek:
houk (L433p Nieuwstadt)
|
de ruimte tussen twee rechte lijnen of twee vlakken die elkaar ontmoeten [oord, hoek, winkel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
27936 |
hoekijzer |
hoekijzer:
hǫwkīzǝr (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
Metalen verbinding tussen de kap en de stijl van een jukondersteuning. Het hoekijzer is in tegenstelling tot de kapschoen al aan de kap bevestigd en kan met behulp van bouten aan de stijl worden vastgeschroefd. [N 95, 755; monogr.]
II-5
|
22871 |
hoekschop |
corner (eng.):
körner (L433p Nieuwstadt)
|
Hoekschop. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
17763 |
hoektand |
oogstand:
ougstantj (L433p Nieuwstadt)
|
hoektand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
22358 |
hoepel |
reep:
reip (L433p Nieuwstadt, ...
L433p Nieuwstadt)
|
a) Grote houten of ijzeren ring die met een stokje of een ijzeren haak wordt voortgedreven, zodat hij over de weg voortrolt [hoepel, reep, kuil]. [N 88 (1982)] || Hoe noemt men het kinderspeelgoed, bestaande uit een grote houten of ijzeren ring, die met een stokje, een haak of een oog wordt voortgedreven, zodat hij over de weg rolt? [DC 19 (1951)]
III-3-2
|
22359 |
hoepelen |
repen:
reipe (L433p Nieuwstadt)
|
b) Met de hoepel spelen [hoepelen, banden, repen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|