e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q197p plaats=Noorbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kort stikken kortstikken: kortstekǝ (Noorbeek) Smal ten opzichte van de kant stikken. [N 59, 56] II-7
korte broek korte broek: korte brook (Noorbeek) een korte broek [N 59 (1973)] III-1-3
korte dikke wortel dikke wortel: dieke wortele (Noorbeek), ideosyncr.  dieke wortel (Noorbeek) Korte, dikke wortels (mollestaarten). [N 82 (1981)] III-4-3
korte overjas jekker: jekker (Noorbeek) korte overjas (hoe zag deze eruit, van welke stof was deze gemaakt) [N 59 (1973)] III-1-3
korteling knuppel: knø̜pǝl (Noorbeek  [(meervoud: knø̜pǝlǝ)]  ) Korte steigerpaal die aan één uiteinde draagt op de aanbinder en aan de andere kant in een in de muur uitgespaard steigergat. Over de kortelingen komen de steigerplanken te liggen die de steigervloer vormen. Zie ook afb. 18. [N 32, 3b; monogr.] II-9
korter maken afsnijden: aafsnieje (Noorbeek) een af te leggen afstand korter maken door een rechtere weg te nemen (richten) [N 90 (1982)] III-3-1
kortwieken leewieken: lēwekǝ (Noorbeek) Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.] I-12
kostschool kostschool: kossjaol (Noorbeek), kossjoél (Noorbeek) een school waar de leerlingen tevens voeding en huisvesting ontvangen [kostschool, pensionaat, interntaat] [N 90 (1982)] III-3-1
koud zetten afmelken: āfmɛlkǝ (Noorbeek), koud zetten: kǭt zętǝ (Noorbeek) Een volk dat te groot is, zet men op een plaats waar eerst geen korf stond. Hierdoor wil men het laten afvliegen, d.w.z. de vliegbijen laten weggaan. [N 63, 94a] II-6
koud, mistig en somber weer dampetig (weer): daampetig (Noorbeek, ... ), dampig (weer): ⁄t is daampig (Noorbeek), koud: koad (Noorbeek) koud en mistig, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || mist, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || mistig weer [motlucht, moorweer, mokweer] [N 81 (1980)] III-4-4