e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q197p plaats=Noorbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leeftijd, ouderdom leeftijd: der leupt nog good veur eure  lèftied (Noorbeek), g¯r lop nog good veur de lieftied dee g¯r hubt  lieftied (Noorbeek) U loopt nog flink voor iemand van uw leeftijd. [DC 39 (1965)] III-2-2
leeg, gezegd van een noot doof: daof (Noorbeek, ... ), leeg: ideosyncr.  lèg (Noorbeek, ... ) leeg, gezegd van een noot waar niets in zit (leeg, doof, loos). [N 82 (1981)] I-7, III-2-3
leeg, niets bevattend leeg: léég (Noorbeek), lêch (Noorbeek), verlaten (ruimte): verlaote (Noorbeek) leeg (ijdel, ijl, laas) [DC 03 (1934)] || niets bevattende, gezegd van bijv. een fles, een kan, een kopje, een vertrek etc. [leeg, ijdel, ijl] [N 91 (1982)] || waar niemand aanwezig is, leeg [wepel, verlaten] [N 91 (1982)] III-4-4
leegloper leegloper: lèèglèùper (Noorbeek) een persoon die zonder iets te verrichten en zonder bezigheden rondloopt [leuteraar, leegloper] [N 85 (1981)] III-1-4
leemspecie mortie: mǫrti (Noorbeek  [(leem en stro)]  ) Het mengsel van leem, koemest, strohaksel en in een aantal plaatsen ook varkens-, paarde-, of mensenhaar, waarmee het vlechtwerk wordt dichtgepleisterd. Zie voor het woorddeel 'kleen-' in het woordtype 'kleenleem' (Q 18) ook het lemma 'Bepleisteren'. [N 4A, 53c; N 31, 45c; div.] II-9
leerling kind: keend (Noorbeek) de persoon [meestal een kind] dat onderwijs krijgt [leerder, leer] [N 90 (1982)] III-3-1
lege eerste koe leeg (bijvgl. nmw.): lē̜x (Noorbeek), leeg rind: lē̜x rēnt (Noorbeek), mans (bijvgl. nmw.): mǭs (Noorbeek), manse koe: mǭs [koe] (Noorbeek), niet vol (woordgr.): nēt vǫl (Noorbeek), nēt vǭl (Noorbeek) Jong rund dat eenmaal heeft gekalfd, maar dat daarna niet meer drachtig wil worden of waarmee men niet verder wil fokken. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 25b; N C, 15; monogr.] I-11
leggende werkbij leggende werkbij: lęgǝndǝ [werkbij] (Noorbeek) Een werkbij die eieren legt. Bij moerloosheid kunnen ook werkbijen optreden als eierenlegster. Maar zij doen dit leggen niet zo goed als de moer. De eieren zijn echter onbevrucht, omdat de werkbij geen darrenzaad heeft ontvangen. Uit de eieren komen alleen darren. Eieren van leggende werkbijen vindt men altijd aan de rand van een cel. Een koningin legt in het midden van de cel. Zie voor de fonetische documentatie van (werkbij) het lemma Werkbij en van (bij) het lemma Bij. [N 63, 62a] II-6
legnest legnest: lęknes (Noorbeek), nest: nes (Noorbeek) Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25] I-6
lei(en) lei(en): leije (Noorbeek) Een lei, de leien op het dak van de kerk [laj, lajje?]. [N 96A (1989)] III-3-3