e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q197p plaats=Noorbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
miltkuilen miltkuilen: (enk)  meltkul (Noorbeek) Holten in het lijf van een niet fraai gebouwde koe. [N 3A, 146; monogr.] I-11
miltvuur miltvuur: meltvyǝr (Noorbeek), miltvuur (Noorbeek) Miltvuur is een bodemziekte. De smetstof blijft in de vorm van sporen jarenlang buiten het lichaam in de grond levensvatbaar. Door graven, door verschil in waterstand, misschien ook door mollen en regenwormen komen de sporen naar boven. Als het vee ze opneemt met het voedsel of binnenkrijgt door wonden, groeien ze in het lichaam uit en verspreiden zich met het bloed naar alle organen. Deze dodelijke ziekte heeft een snel verloop. Soms sterven de dieren zonder dat er voorafgaande verschijnselen konden worden opgemerkt ineens onder krampachtige stuipen. Meestal worden ze vrij plotseling hevig ziek met hoge koorts en verschijnselen van pijn en zijn ze binnen 24 uur dood. Bloedige uitvloeiingen uit neus, mond, aars en kling komen veel voor, vooral na de dood. De slijmvliezen zijn hoog roodblauw gekleurd (Berns 1983, blz. 141). Zie ook het lemma ''miltvuur'' in wbd I.3, blz. 475-476. [N 3A, 87; A 48A, 22; monogr.] I-11
minnares flos: (eig.: slet).  ene flūūs (Noorbeek), fluit: ene flēūt (Noorbeek) concubine [N 37 (1971)] III-2-2
miskraam misval: misvaal (Noorbeek) Miskraam: te vroegtijdige bevalling waarbij de vrucht niet levensvatbaar is (opslag, misval, misje, kwade kraam (miskraam). [N 84 (1981)] III-2-2
mislukt mislukt: meslø̜k (Noorbeek) Mislukt of versneden, gezegd van een werkstuk van de kleermaker. [N 59, 193] II-7
mislukte steek losse steek: losǝ štē̜k (Noorbeek) Steek met de naaimachine die niet gepakt is. [N 62, 16b] II-7
modder, slijk moer: maoj (Noorbeek) modder, mengsel van aarde, vuil, allerlei organische stoffen met water [plamei, debber, pladedder, moor, dedder, plamoes, moes, kwet, drabbik, dwal] [N 81 (1980)] III-4-4
moed courage (fr.): couraag (Noorbeek, ... ), koeraasj (Noorbeek), moed: mood (Noorbeek) heel veel durf hebbend [frank, boud, stout] [N 85 (1981)] || moed hebbend, onbevreesd [durvig, moedig] [N 85 (1981)] || onverschrokkenheid in moeilijkheden en gevaren [moed, courage] [N 85 (1981)] III-1-4
moeder mam: mam (Noorbeek), ze mam is oud  mam (Noorbeek), moeder: ze mooder is ouwt  mooder (Noorbeek) moeder [DC 03 (1934)] || moeder: zn moeder is oud [DC 35 (1963)] III-2-2
moederkruid mater: moater (Noorbeek) Moederkruid (chrysanthenum parthenium). Overblijvende plant. De stengel is ongeveer 45 cm hoog. de bladeren zijn geveerd; veelbladhoofdjes. De plant heeft een onaangename geur (mater, hemdsknopje). [N 92 (1982)] III-4-3